les 5-11-2024

Cochem
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Cochem

Slide 1 - Slide

Dagstart

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?
Wiederholung Grammatik persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 4 - Mind map

Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc.

In het Duits heb je naamvallen en bij elke naamval krijgt het persoonlijk voornaamwoord een andere vorm.

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord in de 1e, 3e en 4e naamval

Slide 6 - Slide

Naamvallen:
  • 1e naamval = onderwerp -> Wie/Wat + gezegde?                            
  • 3e naamval = meewerkend voorwerp -> Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?                                     
  • 4e naamval = lijdend voorwerp -> Wie/Wat + gezegde + onderwerp?

Slide 7 - Slide

Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
Wie / Wat + gezegde + onderwerp?
B
Aan wie / Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
C
Wie / Wat + gezegde?

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
Mein Vater hat mir ein Geschenk gegeben.
A
ein geschenk
B
Mein Vater
C
hat gegeben
D
mir

Slide 9 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

A
Wie / Wat + gezegde + onderwerp?
B
Aan wie / Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwer?
C
Wie / Wat + gezegde?

Slide 10 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Mein Vater hat mir ein Geschenk gegeben.
A
ein geschenk
B
Mein Vater
C
hat gegeben
D
mir

Slide 11 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

A
Wie / Wat + gezegde + onderwerp?
B
Aan wie / Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
C
Wie / Wat + gezegde?

Slide 12 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Mein Vater hat mir ein Geschenk gegeben.
A
ein geschenk
B
Mein Vater
C
hat gegeben
D
mir

Slide 13 - Quiz

Welke voorzetsels ken je in de derde naamval?

Slide 14 - Mind map

Bij welke naamval horen de volgende voorzetsels?
mit, nach, bei, seit, von, zu, aus
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 15 - Quiz

Welke voorzetsels ken je in de vierde naamval?

Slide 16 - Mind map

Bij welke naamval hoort het voorzetsel
durch?
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 17 - Quiz

Voorzetsels 3e naamval
  • mit -> met 
  • nach -> na / naar
  • bei -> bij
  • seit -> sinds
  • von -> van
  • zu -> naar / tot
  • aus -> uit

Slide 18 - Slide

Voorzetsels 4e naamval
  • durch -> door
  • für -> voor
  • ohne -> zonder
  • um -> om
  • bis > tot
  • gegen -> tegen

Slide 19 - Slide

Zijn er nog vragen?

Slide 20 - Slide



https://www.zdf.de/kinder/logo 

Slide 21 - Slide