Welk voorbeeld past niet bij het begrip 'ruilen over de tijd'.
A
Henk studeert voor arts.
B
Ria gaat over 6 maanden op vakantie naar Spanje.
C
Zara bouwt per maand €400 pensioen op.
D
Bo leent €3.800 euro voor de aankoop van een scooter.
1 / 13
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welk voorbeeld past niet bij het begrip 'ruilen over de tijd'.
A
Henk studeert voor arts.
B
Ria gaat over 6 maanden op vakantie naar Spanje.
C
Zara bouwt per maand €400 pensioen op.
D
Bo leent €3.800 euro voor de aankoop van een scooter.
Slide 1 - Quiz
I: hoe langer de rentevaste periode van een hypothecaire lening, hoe hoger de rente II: Het verschil tussen spaarrente en leenrente is de winstmarge voor bedrijven
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
alleen I juist
D
alleen II juist
Slide 2 - Quiz
I: als je individuele prijs van tijd hoger is dan de algemene prijs van rente zul je overgaan tot lenen II: als je individuele prijs van tijd lager is dan de algemene prijs van rente zul je gaan sparen
A
beide juist
B
beide onjuist
C
alleen I juist
D
alleen II juist
Slide 3 - Quiz
Wat is een synoniem voor Ruilen over de tijd?
A
Van ruilen komt huilen
B
Substitutie
C
Wisselen over de tijd
D
Intertemporele substitutie
Slide 4 - Quiz
Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
het kopen van schaarse goederen
B
lenen voor de studie
C
pensioen volgens het omslagstelsel
D
het krijgen van een uitkering
Slide 5 - Quiz
Na 4 jaar studeren heb je 9.600 euro studieschuld. Je betaalt jaarlijks 3% rente. Na 2 jaar heb je 512 euro rente betaald en 1600 euro afgelost.
A
studieschuld = stroomgrootheid
B
3% rente = voorraadgrootheid
C
1600 euro aflossing = stroomgrootheid
D
512 euro betaalde rente = voorraadgrootheid
Slide 6 - Quiz
Sommige ouders helpen hun kind met een lening voor bijvoorbeeld het kopen van een huis. Wat heeft dit te maken met ruilen over tijd?