k13 3

Was machen wir heute
- Hausaufgaben kontrolieren
- üben Wörterliste A und B
- Gramm : sterke werkwoorden
- oefenen kijk en luistervaardigheid

Doel: vergroten woordenschat, vergroten vaardigheid kijken en luisteren
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Was machen wir heute
- Hausaufgaben kontrolieren
- üben Wörterliste A und B
- Gramm : sterke werkwoorden
- oefenen kijk en luistervaardigheid

Doel: vergroten woordenschat, vergroten vaardigheid kijken en luisteren

Slide 1 - Slide

3.2

Opdracht 3.2
1. neugierig
2. klug
3. abholen
4. Tanzen
5. Anfänger
6. Skibrille
7. kühl
8. Nebel

Slide 2 - Slide

Hausaufgaben 3.4

Slide 3 - Slide

nakijken huiswerk
4.1 : 1. twee
2. onterecht  3. dat Luise tijdelijk vertrekt  4. niet persoonlijk. 
b
Luise was met haar vriendin Ella in de stad. Ella noemt zichzelf op Facebook Eric Cartman.


Slide 4 - Slide

Hausaufgaben 5.2 A
a  
1. Tony = onderwerp, das Tablet = lijdend voorwerp
2. Der Junge = onderwerp, es = lijdend voorwerp, voorzetsel + zelfst. naamwoord = für seine Freundin
3. Meine Eltern = onderwerp, mein Handy-Abo = lijdend voorwerp
4. Mein Lieblingsspiel = onderwerp
 1. Das 2. Der, die 3. das 4. den 5. den 6. Die, die 7. Die, das 
 8. Das, die 9. Der, das 10. den

Slide 5 - Slide

Hausaufgaben 5.2 B
Opdracht 5.2 B
2. Anna hat in Klagenfurt gewohnt.
3. Timo hat seine Playstation verkauft.
4. Mein Vater hat seinen Computer gesichert.
5. Mein Bruder hat das Handy repariert.
6. Ich habe einen Skikurs gemacht.
7. Lisa hat Informationen über Klingeltöne gesucht.
8. Wir haben Musik auf unserem Handy gehört.
9. Ich habe die Wahrheit gesagt.
10. Emma hat die E-Mail geschickt.


Slide 6 - Slide

5.3
Opdracht 5.3 Teil 1      1R; 2R; 3F  
Teil 2     1B; 2D; 3A; 4E; 5C 
Teil 3
1. Die heeft hij ergens opgeschreven.
2. Of hij de verleden tijden aan Max wil uitleggen.
3. De grammatica uitleggen. Als Max iets begrijpt, krijgt de vader een getal.

Slide 7 - Slide

Hausaufgaben 7.1 en 7.2 
Opdracht 7.1
a
1R; 2F; 3R; 4F; 5R; 6R
b
1. inclusief
2. bijvoorbeeld

Slide 8 - Slide

8.1

Opdracht 8.1
a
1. snoepen, vlees eten en televisiekijken
2. Het is een christelijke traditie. / Het is goed voor het lichaam.
3. Hij speelde dart en tafeltennis.
4. nee
5. het eten van hamburgers en andere vleesgerechten

Slide 9 - Slide

8.3


Mein – mijn  Dein – jouw
Sein – zijn      ihr – haar
unser – ons, onze     euer – jullie
ihr – hun       Ihr - uw
e
1. einen      2. Ihre
3. seinen        4. Meine, einen
5. seinen        6. Meine
7. Deine        8. Ein       9. ein
10. Sein, sein


Slide 10 - Slide

Examenidioom 1 en 2

Slide 11 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden en 4e naamval

De bezittelijke voornaamwoorden vervoeg je net als het lidwoord ein. Ook hier veranderen alleen dmannelijke woorden in de 4e naamval.

mein           mijn            1e naamval M = X
dein             jouw                                    O = X
sein             zijn                                       V + e
ihr                 haar                                    MV + e
unser           ons
euer             jullie                                  4e naamval M = en
ihr                 hun
Ihr                 uw

Slide 12 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden 1e en 4e naamval

De persoonlijke voornaamwoorden hebben in de naamvallen een eigen vorm. 
Deze kun je terugvinden op je stappenplan. (classroom).

Slide 13 - Slide

volt. deelwoord
ALTIJD EEN HULPWERKWOORD: haben/sein/werden
Bij een zwak werkwoord: ge+stam+t
bij een sterk werkwoord: hulpwerkwoord en vervoeging. Deze hebben geen regel maar moet je uit je hoofd leren

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

oefenen woordjes
zoek de Duitse woorden in de woordzoeker
Schrijf jet juiste lidwoord op je blad
schrijf de Nl vertaling erachter
timer
10:00

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

kijk naar het filmpje en maak de vragen
1. Waar worden de hazelnoten geoogst?
2. Wat zou het woord “Staub” kunnen beteken?
3. Waarom liggen de noten op gegeven moment op het plein uitgestrooid?
4. Wat gebeurt er met de noten om ze beter te laten smaken?
5. In welke stad wordt de chocoladepasta gemaakt?
6. Wat zijn de 5 ingrediënten van de chocoladepasta?


Slide 18 - Slide

Hausaufgaben
- maken 10.2  11.2  15.4
leren woordenlijst A en B

Slide 19 - Slide