This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Oefentoets ecologie en duurzaamheid
Basisstof 1-5 B/K
Slide 1 - Slide
Hoe noem je de relatie waarbij een soort het voedsel is voor een andere soort?
A
milieu
B
ecologie
C
voedselrelatie
Slide 2 - Quiz
Bestaan er relaties tussen organismen en hun milieu?
A
ja
B
nee
Slide 3 - Quiz
Hoe noem je de omgeving van een organisme?
A
milieu
B
ecologie
C
voedselrelatie
Slide 4 - Quiz
Een .................. is een reeks soorten, waarbij elke soort steeds de voedselbron is voor de volgende soort.
A
voedselweb
B
voedselketen
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
Hoe noem je een dier dat alleen dieren eet?
A
afvaleter
B
planteneter
C
vleeseter
D
alleseter
Slide 7 - Quiz
De eerste schakel in een voedselketen is altijd een
A
producent
B
consument
C
reducent
Slide 8 - Quiz
Wie eten stoffen die door planten gemaakt zijn?
A
producent
B
consument
C
reducent
Slide 9 - Quiz
Tot welke groep horen bacteriën en schimmels?
A
producent
B
consument
C
reducent
Slide 10 - Quiz
wie leveren het voedsel voor alle andere organismen.
A
producenten
B
consumenten
C
reducenten
Slide 11 - Quiz
Welke rol heeft een kat in de kringloop van stoffen?
A
producent
B
consument
C
reducent
Slide 12 - Quiz
Welk afval kunnen reducenten niet afbreken?
A
biologisch afbreekbaar afval
B
niet-biologisch afbreekbaar afval
Slide 13 - Quiz
2. Een van de oorzaken van de milieuproblemen is dat het aantal soorten planten en dieren afneemt
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
3. De mens is van het milieu afhankelijk, onder andere doordat het milieu grondstoffen en zuurstof levert.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Wat is concurrentie?
A
2 organismen vechten om hetzelfde
B
2 organismen werken samen
Slide 16 - Quiz
Wat is een territorium?
A
een gebied waar 1 dier leeft
B
een groep dieren van verschillende soorten
C
een relatie tussen organismen
Slide 17 - Quiz
Welk organisme heeft een nadeel bij parasitisme?
A
gastheer
B
parasiet
Slide 18 - Quiz
Wat is een rangorde?
A
dieren vechten met elkaar om voedsel
B
dieren werken samen om zich voort te planten
C
1 dier is de baas in de groep
D
1 dier verdedigt een stuk land
Slide 19 - Quiz
Waardoor zijn er minder gevechten bij een duidelijke rangorde?
A
1 dier is de baas
B
1 dier krijgt al het eten
C
er is meer concurrentie
D
er is meer paarvorming
Slide 20 - Quiz
Lintwormen kunnen 5 tot 10 meter lang worden. Ze hechten zich vast aan de darmwand, waarna er stukken uit de lintworm groeien die eitjes produceren. Deze stukken breken af en verlaten het lichaam via de ontlasting. De infectie kan aanleiding geven tot een algemeen ziek gevoel, buikklachten, diarree, gewichtsverlies en peri-anale jeuk.
A
de lintworm is de gastheer
B
de lintworm is de parasiet
Slide 21 - Quiz
De gobie (een vis) en de pistoolgarnaal leven samen. De pistoolgarnaal graaft een tunnel voor hem en de gobie. De pistoolgarnaal is vrijwel blind. Daarom waarschuwt de gobie de pistoolgarnaal als er een vijand in de buurt is. Als de vijand dan dichter in de buurt komt, dan schuilen ze samen in de tunnel.
Wat voor een soort relatie wordt in de bovenstaande tekst beschreven?
A
concurrentie
B
paarvorming
C
parasitisme
D
symbiose
Slide 22 - Quiz
4. Bij parasitisme heeft de gastheer voordeel van de relatie met de parasiet.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quiz
7. Een edelhert behoort tot de consumenten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quiz
8. Twee roodborstmannetjes strijden om een partner. Dit is een voorbeeld van samenwerking
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quiz
9. Een roodborstje bouwt een nest in een boom. Voor een roodborstje is nestgelegenheid een biotische factor.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quiz
11. Een alleseter is een dier dat alle soorten planten in zijn gebied eet.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 27 - Quiz
12. Bacteriën en schimmels zijn reducenten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quiz
13. De mens gebruikt aardolie uit het milieu als grondstof.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quiz
Uitputting is het opmaken van de voorraden van de aarde.
A
ja
B
nee
Slide 30 - Quiz
Er is gif verspreid op een stuk grond waar ook mais groeit.
Hoe komt dit gif in de voedselketen terecht?
A
via de lucht
B
via de planten
C
via transport
Slide 31 - Quiz
Fossiele brandstoffen veroorzaken geen milieuvervuiling en de energiebron raakt niet op.
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quiz
Welke energiesoort is een voorbeeld van duurzame energie?
A
aardolie
B
windenergie
Slide 33 - Quiz
Waarom is het recyclen van voorwerpen duurzaam?
A
er kunnen meer nieuwe producten gemaakt worden
B
de oude grondstoffen worden opnieuw gebruikt
C
het voorwerp wordt opnieuw gebruikt
Slide 34 - Quiz
Waarom is het hergebruik van voorwerpen duurzaam?
A
er hoeven minder nieuwe producten gemaakt te worden
B
er worden meer grondstoffen gebruikt
C
er wordt meer gerecycled
Slide 35 - Quiz
14. Bij precisielandbouw wordt precies de hoeveelheid gewas verbouwd die nodig is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 36 - Quiz
Een Surinaamse klas is op excursie naar een zoetwaterplas. De leerlingen kijken wat er allemaal leeft in de plas en wie van wie leeft.
In de afbeelding zijn enkele voedselrelaties schematisch weergegeven.
Drie schakels, 1, 2 en 3, zijn in de afbeelding niet ingevuld.
Slide 37 - Slide
16. Welk van de volgende dieren kan in schakel 3 thuishoren?
A
Een garnaal.
B
Een kaaimankrokodil.
C
Een waterkever.
Slide 38 - Quiz
17. Kikkervisjes eten alleen de organismen die in schakel 1 thuishoren.
Tot welke groep horen kikkervisjes dus?
A
Tot de alleseters.
B
Tot de vleeseters.
C
Tot de planteneters.
Slide 39 - Quiz
21. In ons land wordt elk jaar zo'n 4,3 miljoen ton huishoudelijk afval geproduceerd. Het afval kan in vijf groepen worden ingedeeld: 1 groente-, fruit- en tuinafval, 2 glas, 3 plastic, 4 metaal, 5 papier.
Welke van deze groepen afval is, of zijn biologisch afbreekbaar?