Het is altijd een belangrijke taak van de oudere generatie geweest om
het nageslacht te onderwijzen, opdat de jongeren vroeger of later in staat zullen
zijn om voor zichzelf te zorgen.
Het meningsverschil in het hier aangehaalde veertiende-eeuwse exempel gaat over de (ook nu nog actuele) vraag wanneer dat moment precies aanbreekt.
Vader raaf acht de tijd rijp, de zoon daarentegen wil nog wel wat langer van een onbekommerd bestaan genieten. Maar dat zegt hij natuurlijk niet; hij verzint een ingenieuze redenering waarom de door zijn vader aangereikte kennis onvoldoende is.
Het tegenargument van de vader mag voor de hand liggen, afdoende is het wel.