This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Montag, den 11. Januar 2021
Woordgeslacht & vraagwoorden
Slide 1 - Slide
Lidwoorden: is een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
uitleg
Slide 2 - Slide
Mannelijke woorden:
alle mannelijke mensen en dieren: der Lehrer
alle dagen van de week: der Montag
alle seizoenen: der Sommer
alle maanden: der Oktober
der Kater
uitleg
Slide 3 - Slide
Vrouwelijke woorden:
alle vrouwelijke mensen en dieren: die Oma
de meeste woorden op -e: die Adresse
alle woorden op -ung: die Zeitung
alle woorden op -schaft: die Freundschaft
alle woorden op -heit: die Freiheit
alle woorden op -keit: die Fröhlichkeit
die Katze
uitleg
Slide 4 - Slide
Onzijdige woorden:
alle woorden op -chen: das Kaninchen
alle woorden op -lein: das Büchlein
de meeste het-woorden: das Dorf
das Buch
uitleg
Slide 5 - Slide
Bestellung
1/8
A
der
B
die
C
das
Slide 6 - Quiz
Freundin
2/8
A
der
B
die
C
das
Slide 7 - Quiz
Meerschweinchen
3/8
A
der
B
die
C
das
Slide 8 - Quiz
Gesundheit
4/8
A
der
B
die
C
das
Slide 9 - Quiz
Pilot
5/8
A
der
B
die
C
das
Slide 10 - Quiz
Aufgabe
6/8
A
der
B
die
C
das
Slide 11 - Quiz
Fenster
7/8
A
der
B
die
C
das
Slide 12 - Quiz
Frühling
8/8
A
der
B
die
C
das
Slide 13 - Quiz
Ken je ook alle regels?
Test jezelf en kijk hoeveel antwoorden je juist hebt!
uitleg
Slide 14 - Slide
-chen
1/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 15 - Quiz
seizoen
2/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 16 - Quiz
-schaft
3/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 17 - Quiz
biologisch geslacht
4/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 18 - Quiz
-e
5/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 19 - Quiz
dagen van de week
6/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 20 - Quiz
-ung
7/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 21 - Quiz
'het-woorden'
8/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 22 - Quiz
En nu kijken we of het je lukt de regels op woorden toe te passen. Weet jij welk ezelsbruggetje op het woord van toepassing is? Zet 'm op! Je krijgt weer 8 vragen.
uitleg
Slide 23 - Slide
Ausländer..
1/8
vertaling
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
dag/maand/seizoen
D
vrouwelijke uitgang
Slide 24 - Quiz
Panne
2/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
dag/maand/seizoen
C
het-woord
D
vrouwelijke uitgang
Slide 25 - Quiz
Wasser
3/8
vertaling
A
vrouwelijke uitgang
B
het-woord
C
biologisch man/vrouw
D
dag/maand/seizoen
Slide 26 - Quiz
Männlichkeit
4/8
vertaling
A
het-woord
B
biologisch man/vrouw
C
vrouwelijke uitgang
D
verkleinwoord
Slide 27 - Quiz
Wochenende
5/8
vertaling
A
dag/maand/seizoen
B
vrouwelijke uitgang
C
het-woord
D
verkleinwoord
Slide 28 - Quiz
Polizistin
6/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
biologisch man/vrouw
C
het-woord
D
dag/maand/seizoen
Slide 29 - Quiz
Mannschaft
7/8
vertaling
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
vrouwelijke uitgang
D
het-woord
Slide 30 - Quiz
Mädchen
8/8
vertaling
A
het-woord
B
vrouwelijke uitgang
C
biologisch man/vrouw
D
verkleinwoord
Slide 31 - Quiz
Vraagwoorden
- Nu maak je meerkeuzevragen, in de toets zijn het open vragen.
- Leer de vraagwoorden alsof het een woordenlijst is:
Duits-Nederlands EN Nederlands-Duits
Slide 32 - Slide
Niet: weshalb, welch-, wie viel-!!
Slide 33 - Slide
Vertaal het vraagwoord dat tussen haakjes staat in het Duits. (Wie) ist das? Das ist Otto.
A
wie
B
wer
C
was
D
wo
Slide 34 - Quiz
Vertaal het vraagwoord dat tussen haakjes staat in het Duits. (Waarvandaan) kommt er? Er kommt aus Deutschland.
A
Wie
B
Wer
C
Wo
D
Woher
Slide 35 - Quiz
Vertaal het vraagwoord dat tussen haakjes staat in het Duits. (Wanneer) ist er geboren? Er ist im Juli geboren.
A
Wo
B
Wann
C
Wer
D
Wie
Slide 36 - Quiz
Vul het juiste vraagwoord in het Duits in. Het moet in de zin passen! ... heiβt sie? Sie heiβt Marit.
A
Warum
B
Wann
C
Wer
D
Wie
Slide 37 - Quiz
Vul het juiste vraagwoord in het Duits in. Het moet in de zin passen! ... wohnt er? Er wohnt in Hamburg.
A
Wo
B
Wohin
C
Wann
D
Was
Slide 38 - Quiz
Vul het juiste vraagwoord in het Duits in. Het moet in de zin passen! ... macht er gern? Er zeichnet gern.