SPQR les 10: de tijden van het werkwoord

Even herhalen!
In de volgende quizvragen test je je kennis van het werkwoord in de tegenwoordige tijd.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Even herhalen!
In de volgende quizvragen test je je kennis van het werkwoord in de tegenwoordige tijd.

Slide 1 - Slide

Terremus behoort tot de e-stammen.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

venimus bevat een bindvocaal
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Vertaal de volgende vorm: potest

Slide 4 - Open question

a-stam
e-stam
medeklinkerstam
i-stam
favet
dormio
sto
tradimus
geris
vocate
debes
venitis

Slide 5 - Drag question

De tijden van een werkwoord
  1. Tegenwoordige tijd = praesens: de handeling gebeurt in het heden (in het nu): ik doe een dutje.
  2. Verleden tijd: de handeling gebeurt in het verleden: ik deed een dutje - ik heb een dutje gedaan

Ook in het Nederlands twee verschillen: ik deed - ik heb gedaan 

Slide 6 - Slide

imperfectum
Het imperfectum:
  • achtergrondinformatie bij een verhaal
  • iets wat een langere tijd duurde
  • iets wat herhaaldelijk gebeurde

Het regende buiten, de kachel was aan, we keken tv en aten koekjes.

Slide 7 - Slide

perfectum
Het perfectum:
  • actie in het verhaal
  • een gebeurtenis of wending in een verhaal
  • opeenvolgende acties of gebeurtenissen

Opeens vloog de deur open en stoof de rector binnen!

Slide 8 - Slide

Welke tijd zou jij kiezen voor de pv in deze zin?
Plotseling schreeuwde de docent mij wakker!
A
imperfectum
B
perfectum

Slide 9 - Quiz

Welke tijd zou jij kiezen voor de pv in deze zin?
Ik zat heerlijk een boekje te lezen.
A
imperfectum
B
perfectum

Slide 10 - Quiz

Welke tijd zou jij kiezen voor de ww in deze zin?
Ik dommelde in tijdens de les, toen plots de bevrijdende zoemer ging.
A
dommelde imperfectum, ging perfectum
B
dommelde perfectum, ging imperfectum
C
beide ww imperfectum
D
beide werkwoorden perfectum

Slide 11 - Quiz

Naar het Latijn!
  1. Het imperfectum herken je aan de kenletters -BA
    Voorbeeld: voca-ba-t: hij riep
  2. Het perfectum herken je aan een verandering in de stam: toevoeging van een -v- (later nog andere regeltjes hiervoor)
    Voorbeeld: audiv-it: hij heeft gehoord; hij hoorde


Slide 12 - Slide

Naar het Latijn!
We starten met 4 vormen: 
3de persoon enk. en mv. van beide tijden.
Voorbeeld:
       imperfectum                    /                        perfectum
ora-ba-t     hij smeekte       /   orav-it              hij heeft gesmeekt
ora-ba-nt  ze smeekten    /    orav-erunt     ze hebben gesmeekt

Slide 13 - Slide

imperfectum
perfectum
addebat
dormiverunt
vetabant
addebat
complevit
pugnavit
erat

Slide 14 - Drag question

Aan de slag!
lees eerst blz 112, 113!

Maak op p. 113 Mandatum XII: 
In welke tijd staat de persoonsvorm? 
Vertaal de persoonvorm ook!

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Heb je de inhoud van deze les begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Nog een vraag?

Slide 18 - Open question