Les 3: Paragraaf 2.3: De concurrentiepositie

De concurrentiepositie
Economie
Klas 4
Paragraaf 2.3

1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

De concurrentiepositie
Economie
Klas 4
Paragraaf 2.3

Slide 1 - Slide

De beroepsbevolking is het aanbod op de arbeidsmarkt?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

De werkgelegenheid bestaat uit ...
A
De mensen met een betaalde baan
B
Iedereen die op zoek is naar een betaalde baan
C
Alle bezette arbeidsplaatsen en de vacatures
D
Onbezette arbeidsplaatsen en iedereen met een betaalde baan

Slide 3 - Quiz

Bij een krappe arbeidsmarkt is het aanbod van arbeid ....... de vraag naar arbeid
A
groter dan
B
kleiner dan
C
gelijk aan

Slide 4 - Quiz

Het werkloosheidspercentage in een bepaald gebied ligt hoger dan gemiddeld. Dit is een vorm van...
A
Seizoenswerkeloosheid
B
Regionale werkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 5 - Quiz

Werkloosheid door het verdwijnen van werkgelegenheid in bepaalde seizoenen. Dit is een vorm van...
A
Seizoenswerkeloosheid
B
Regionale werkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 6 - Quiz

Werkloosheid die ontstaat doordat het tijd kost om werk te zoeken. Dit is een vorm van...
A
Seizoenswerkeloosheid
B
Regionale werkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 7 - Quiz

Leerdoel
Ik kan uitleggen wat wel en niet helpt om de concurrentiepositie van een bedrijf te verbeteren.

Slide 8 - Slide

Intro
Nederland is een land dat volop producten verkoopt aan het buitenland. Dat levert veel banen op. Maar als bedrijven minder goed kunnen concurreren met het buitenland, ontstaat er ook veel werkloosheid. Deze paragraaf gaat over wat wel en wat niet helpt om de concurrentiepositie van een bedrijf te verbeteren.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

De reclame van Zeeman is een ...
A
ideële reclame.
B
commerciële reclame.

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het begrip ‘kostprijs’.

Slide 13 - Open question

Alles wat een bedrijf doet om meer te verkopen noem je ...
A
promotie.
B
reclame.
C
adverteren.
D
marketing.

Slide 14 - Quiz

Waar bestaat een verkoopprijs uit?
A
kostprijs + brutowinst
B
kostprijs + nettowinst
C
kostprijs + reclamekosten
D
kostprijs + marketingkosten

Slide 15 - Quiz

Wat is een markt ?
A
Dat is bijvoorbeeld de markt in het centrum, met kaas, groente en fruit.
B
De vraag van consumenten naar producten of diensten.
C
Het aanbod van goederen of diensten door bedrijven.
D
Zowel antwoord B als C is goed.

Slide 16 - Quiz

Concurrentiepositie:
De positie van een producent in de strijd om de gunst van de klant. Hiervoor maken bedrijven gebruik van:

  • Prijs
  • Kwaliteit
  • Service

Hoe beter jouw concurrentiepositie is hoe hoger je afzet (aantal stuks dat je verkoopt) zal zijn

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Concurrentie
Concurrentie = strijden om de beste plek op de markt

Wanneer je als bedrijf deze positie wilt versterken kan je verschillende maatregelen nemen:

  • Lager loon
  • Moderne machines
  • Verlening van de bedrijfstijd (= goed voor werkgelegenheid)
  • arbeidsduurverkorting

Slide 19 - Slide

Prijs van het product omlaag
Kostprijs = kosten die gemaakt worden om het product te kunnen produceren.

Berekening: inkoopprijs per product + bedrijfskosten per product = kostprijs

Wanneer de kostprijs zo laag mogelijk blijft versterkt dit de concurrentiepositie van een bedrijf

Slide 20 - Slide

Kostprijs omlaag
Dat heeft gevolgen voor de werknemers:
  • ontslag
  • lagere lonen
  • worden vervangen
  • automatisering

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Werkgelegenheid verhogen
  • bedrijfstijdverlenging (werkgelegenheid stijgt)
  • arbeidsduurverkorting (werkgelegenheid stijgt)

Slide 23 - Slide

Werktijdverlenging
In sommige gevallen is het goed dat je meer medewerkers in dienst neemt. Je kunt ook dezelfde aantal medewerkers meer laten werken.

Voorbeeld:
Garage Do-it repareert tussen 9.00 en 17.00 auto's. De garage huurt voor 1500 euro een garageruimte en heeft vier medewerkers. De eigenaar merkt dat het drukker wordt en wil geen nee verkopen. Hij verlengt de bedrijfstijd met 10 uur per week.

Slide 24 - Slide

Hoe creëer je meer werkgelegenheid?
  •  ADV --> ArbeidsDuurVerkorting
 Het werk wordt verdeeld over meerdere mensen, zodat dus ook meerdere mensen een baan hebben en dus geen of een gedeeltelijke uitkering.

kosten per product blijft gelijk

Slide 25 - Slide

2.4 conjunctuur

Slide 26 - Slide

vraagkant van de economie
(conjunctuur)
aanbodkant van de economie
(structuur)
Economie : vraag & aanbod

Slide 27 - Slide

Slecht gaat met economie gevolg?
  • bestedingen dalen. 
  • hierdoor verkopen de bedrijven minder
  • bedrijven ontslaan personeel
  • consumenten verdienen minder
  • bestedingen gaan verder achteruit.
  • Werkeloosheid stijgt  ( conjuncturele werkeloosheid)
  • ( dit alles noemen ze een laagconjunctuur)

Slide 28 - Slide

laagconjunctuur
Periode waarin de productie van een land niet groeit

Slide 29 - Slide

Soorten werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid: Werkloosheid die ontstaat doordat de bestedingen dalen.  De vraagt daalt naar goederen en diensten.

Slide 30 - Slide

Gevolgen laagconjunctuur: werkloosheid

In een laagconjunctuur is er weinig vraag naar goederen, dus weinig productie, met als gevolg weinig werkgelegenheid en dus hoge werkloosheid.


 

Slide 31 - Slide

Waaruit bestaan deze bestedingen?
  • consumptie , de aankopen van consumenten
  • investeringen, de aankopen van bedrijven
  • de aankopen van de overheid
  • export, de aankopen vanuit het buitenland 

Slide 32 - Slide

Hoogconjunctuur 
  •  Hoger consumentenvertrouwen, bestedingen nemen toe.
  • Hoger producentenvertrouwen,  productie stijgt
  • Afname conjuncturele werkeloosheid

Slide 33 - Slide

Gevolgen hoog- en laagconjunctuur

Hoogconjunctuur:

stijgende lonen en stijgen prijzen (inflatie).

sprake van loon-prijsspiraal ( hogere prijzen leiden tot hogere lonen vica versa)


Laagconjunctuur: werkloosheid


Slide 34 - Slide

Maken
Paragraaf 2.3 + De Rekentrainer 2.3
en
Paragraaf 2.4 + De Rekentrainer 2.4

Dit mag je na het 7de uur ook thuis maken maar je hebt morgen voor 12 uur het af en laten zien --> anders maandag het 7de het uur inhalen



Slide 35 - Slide