Tussentijdse toets 1 thema 6 - zintuigen

Eerste basiscontrole toets
Thema 6 - Zintuigen
--> Maak deze toets zorgvuldig. Welk cijfer zou je nu halen?

--> LET OP! GEBRUIK DE POWERPOINT OM ALLE LEERDOELEN TE LEREN; HIER WORDT MAAR EEN GEDEELTE GEVRAAGD.
1 / 48
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Eerste basiscontrole toets
Thema 6 - Zintuigen
--> Maak deze toets zorgvuldig. Welk cijfer zou je nu halen?

--> LET OP! GEBRUIK DE POWERPOINT OM ALLE LEERDOELEN TE LEREN; HIER WORDT MAAR EEN GEDEELTE GEVRAAGD.

Slide 1 - Slide

Wat gebeurt er in een zintuig?
A
Prikkel wordt omgezet in een impuls
B
Impuls wordt omgezet in een prikkel

Slide 2 - Quiz

Welke zenuw zit verbonden aan een zintuig?
A
Gevoelszenuw
B
Bewegingszenuw
C
Schakelcel
D
Een zintuig is niet verbonden met een zenuw

Slide 3 - Quiz

In welk onderdeel van het centraal zenuwstelstel komen alle signalen van zintuigen binnen (en zie/hoor/voel je)?
A
Grote Hersenen
B
Kleine Hersenen
C
Hersenstam
D
Ruggenmerg

Slide 4 - Quiz

Wat is de adequate prikkel
voor je gehoorzintuig?

Slide 5 - Open question

Wat is de adequate prikkel van je tastzintuig?
A
Aanraking
B
Druk
C
Koude
D
Warmte

Slide 6 - Quiz

Met welke zintuigcel zie je kleur?
En in welk vlies liggen deze?
A
Kegeltjes in het netvlies
B
Staafjes in het netvlies
C
Kegeltjes in het hoornvlies
D
Staafjes in het hoornvlies

Slide 7 - Quiz

Welke 2 zintuigen werken samen bij het proeven?
A
Reukzintuig en Geurzintuig
B
Reukzintuig en Smaakzintuig
C
Geurzintuig en Smaakzintuig

Slide 8 - Quiz

In welk onderdeel van je oor ligt het gehoorzintuig?
A
Trommelvlies
B
Gehoorbeentjes
C
Evenwichtsorgaan
D
Slakkenhuis

Slide 9 - Quiz

Welke zintuig ligt NIET in de huid?
A
Koudezintuig
B
Warmtezintuig
C
Pijnzintuig
D
Evenwichtszintuig

Slide 10 - Quiz

Wat is een drempelwaarde?
A
De hoogste prikkel waarbij een zintuig reageert en een impuls vormt
B
De hoogste prikkel waarbij een zenuw reageert en een impuls vormt
C
De laagste prikkel waarbij een zintuig reageert en een impuls vormt
D
De laagste prikkel waarbij een zenuw reageert en een impuls vormt

Slide 11 - Quiz

Wie heeft de hoogste drempelwaarde?
A
Hond
B
Puber
C
Volwassene
D
Oma

Slide 12 - Quiz

Hoe kun je de drempelwaarde verlagen?
A
Door gewenning
B
Door motivatie
C
De drempelwaarde kun je niet verlagen

Slide 13 - Quiz

Een hond kan beter horen dan jij.
Hoe kan dit?
A
Een hond heeft een hoge drempelwaarde
B
Een hond heeft een lage drempelwaarde
C
Een hond heeft een hoge motivatie
D
Een hond heeft een lage motivatie

Slide 14 - Quiz

Wanneer stopt je zintuig met het maken van impulsen en treedt er gewenning op?
A
Als de motivatie hoog is
B
Als de motivatie laag is
C
Als je steeds dezelfde impuls krijgt
D
Als je steeds dezelfde prikkel krijgt

Slide 15 - Quiz

Wat is onderdeel d?
A
Wenkbrauw
B
Traanklier
C
Traanbuis
D
Harde oogvlies

Slide 16 - Quiz

Welke kleur heeft
de iris?
A
Wit
B
Bruin
C
Zwart
D
De iris is niet te zien

Slide 17 - Quiz

Welk onderdeel zorgt ervoor dat de pupil kleiner wordt?
A
Witte onderdeel
B
Bruine onderdeel
C
Zwarte onderdeel
D
De pupil kan niet van vorm veranderen

Slide 18 - Quiz

Hoe heet
nummer 7
(gele laag)?
A
Netvlies
B
Vaatvlies
C
Harde oogvlies
D
Hoornvlies

Slide 19 - Quiz

Hoe heet
nummer 1?
A
Netvlies
B
Vaatvlies
C
Harde oogvlies
D
Hoornvlies

Slide 20 - Quiz

Welk vlies bevat heel veel bloedvaten?
A
Netvlies
B
Vaatvlies
C
Harde oogvlies
D
Hoornvlies

Slide 21 - Quiz

Welk vlies bevat de zintuigcellen
"kegeltjes en staafjes"?
A
Netvlies
B
Vaatvlies
C
Harde oogvlies
D
Hoornvlies

Slide 22 - Quiz

Hoe heet
nummer 6?
A
Iris
B
Pupil
C
Lens
D
Glasachtig lichaam

Slide 23 - Quiz

Goed of Fout?
In de gele vlek liggen alleen kegeltjes.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quiz

Goed of Fout?
In de blinde vlek liggen GEEN zintuigcellen.
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quiz

Goed of Fout?
Met een bolle lens kan ik
dichtbij scherp zien
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quiz

Hoe ziet je pupil er in fel licht uit?

Welke spieren zijn dan samengetrokken?
A
Pupil Klein, Kringspieren samengetrokken
B
Pupil Klein, Lengtespieren samengetrokken
C
Pupil Groot, Kringspieren samengetrokken
D
Pupil Groot, Lengtespieren samengetrokken

Slide 27 - Quiz

Waar zitten de kringspieren en lengtespieren die gebruikt worden bij de pupilreflex?
A
In de Pupil
B
In het Harde Oogvlies
C
In het Netvlies
D
In de Iris

Slide 28 - Quiz

Piet leest in het donker een boek.
Hoe ziet zijn pupil eruit?
Hoe ziet zijn lens eruit?
A
Pupil Klein, Lens Bol
B
Pupil Klein, Lens Plat
C
Pupil Groot, Lens Bol
D
Pupil Groot, Lens Plat

Slide 29 - Quiz

Via welk onderdeel van het Centraal Zenuwstelsel gaat de pupilreflex?
A
Grote Hersenen
B
Kleine Hersenen
C
Hersenstam
D
Ruggenmerg

Slide 30 - Quiz

Wat bescherm je met de pupilreflex?
A
Iris
B
Pupil
C
Vaatvlies
D
Netvlies

Slide 31 - Quiz

Hoe ziet het beeld eruit dat door de gevoelszenuw gaat?
A
Groot en op de kop
B
Groot en normaal
C
Klein en op de kop
D
Klein en normaal

Slide 32 - Quiz

Wanneer is het straalvormig lichaam samengetrokken?
A
Bij een platte lens als je dichtbij kijkt
B
Bij een platte lens als je veraf kijkt
C
Bij een bolle lens als je dichtbij kijkt
D
Bij een bolle lens als je veraf kijkt

Slide 33 - Quiz

Iemand kijkt naar een boom in de verte.
Hoe is zijn lens?
Zijn de ogen in ruststand of niet?
A
Platte lens, ogen zijn in rust
B
Platte lens, ogen zijn niet in rust
C
Bolle lens, ogen zijn in rust
D
Bolle lens, ogen zijn niet in rust

Slide 34 - Quiz

Hoe noem je het afwisselend bol en plat worden van je lens?

Slide 35 - Open question

Een oma krijgt vaak een leesbril.
Waarom is dat?
A
Haar lens kan niet meer goed plat worden
B
Haar lens kan niet meer goed bol worden

Slide 36 - Quiz


Slide 37 - Open question


A
Kringspieren trekken samen, Pupil wordt groot
B
Kringspieren trekken samen, Pupil wordt klein
C
Lengtespieren trekken samen, Pupil wordt groot
D
Lengtespieren trekken samen, Pupil wordt klein

Slide 38 - Quiz

Bij een kleurenblinde man is het gen voor kleurenblindheid in alle cellen van een oog aanwezig.
In welk deel van het oog heeft het gen de uitwerking dat het kleurenzien wordt verstoord?

A
In de iris
B
In de lens
C
in het netvlies
D
in het vaatvlies

Slide 39 - Quiz

Wat is de naam van het deel van het netvlies waar de zintuigcellen die voor kleur gevoelig zijn het dichtst bij elkaar zitten?

Slide 40 - Open question

Wat is de naam van de groep zintuigcellen die voor kleur gevoelig zijn?

Slide 41 - Open question

'Niet-goed-kleuren-zien' is iets anders dan 'niet-scherp-zien.' Dat niet-scherp zien kan verholpen worden met een bril.
Welk deel van een oog werkt meestal minder goed bij mensen die een bril dragen?

A
de iris
B
de lens
C
de oogzenuw
D
de pupil

Slide 42 - Quiz

Klaas loopt in het donker buiten. Plotseling schijnt het felle licht van een auto in zijn ogen. Op dat moment vindt in zijn ogen de pupilreflex plaats.
De impulsen die leiden tot deze reflex ontstaan in

A
de blinde vlek
B
het harde oogvlies
C
het netvlies
D
het vaatvlies

Slide 43 - Quiz

Daglicht kan in een zeer heldere zee tot ongeveer 200 meter diep doordringen . Vissen die op die diepte leven, hebben maar één type zintuigcellen in hun netvlies.
- Welk type zintuigcellen hebben deze vissen in hun netvlies?

Slide 44 - Open question

Elke keer als je met je ogen knippert, wordt traanvocht over de ogen verspreid.
Als de traanklieren niet voldoende traanvocht produceren, ontstaan 'droge ogen'. De ogen worden dan rood en branderig. Het voelt aan alsof er steeds iets in de ogen zit. Door te weinig traanvocht kan de buitenste, doorzichtige laag van het oog beschadigd raken.
Hoe heet deze buitenste, doorzichtige laag van het oog?

A
het harde oogvlies
B
het hoornvlies
C
het netvlies
D
het vaatvlies

Slide 45 - Quiz

Het knipperen met de ogen wordt de ooglidreflex genoemd. Bij het optreden van deze reflex spelen zenuwuiteinden in de buitenste laag van het oog een rol.
De zenuwuiteinden worden onder andere geprikkeld als deze laag te droog wordt. Van welk type zenuwcellen maken deze zenuwuiteinden deel uit?

A
van bewegingszenuwcellen
B
van gevoelszenuwcellen
C
van schakelcellen

Slide 46 - Quiz

De impulsen die de ooglidreflex laten optreden, worden door een bepaald deel van het centraal zenuwstelsel geleid.
Welk deel van het centraal zenuwstelsel is dit?

A
de grote hersenen
B
de hersenstam
C
de kleine hersenen

Slide 47 - Quiz

Kees staat in een koude keuken af te wassen. Hij steekt zijn rechterhand in het warme afwaswater en pakt een bord uit het wàter. Terwijl Kees zijn hand in het water steekt en het bord pakt, geeft een aantal van de zintuigen in deze hand meer impulsen af dan vlak voor dat moment. Enkele zintuigen in een hand zijn: koudezintuigen, warmtezintuigen en tastzintuigen.
Welke van deze zintuigen in zijn rechterhand geven dan meer impulsen af?

A
Alleen de koudezintuigen
B
Alleen de koude- en de tastzintuigen
C
Alleen de warmte- en de tastzintuigen
D
Zowel de koude, als de warmte-, als de tastzintuigen

Slide 48 - Quiz