This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefenen maandag 8/2
leesvaardigheid
Slide 1 - Slide
Tekst 3 (advertentie)
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
3 Wat is het belangrijkste doel van deze advertentie?
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
3 Wat is het belangrijkste doel van deze advertentie?
A
A aansporen tot handelen
B
B amuseren
C
C informeren
D
D overtuigen
Slide 6 - Quiz
4 Voor wie is deze advertentie vooral bedoeld?
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
4 Voor wie is deze advertentie vooral bedoeld?
A
A voor artsen
B
B voor diabetespatiënten
C
C voor iedereen
D
D voor leden van dominoverenigingen
Slide 9 - Quiz
5 Wat laten de dominostenen zien?
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
5 Wat laten de dominostenen zien?
A
A dat diabetes bij iedereen dezelfde acht andere ziekten tot gevolg heeft
B
B dat diabetes andere medische problemen tot gevolg kan hebben
C
C dat diabetes uit verschillende afzonderlijke ziekten bestaat
D
D dat diabetes vaak al snel een dodelijke afloop kent
Slide 12 - Quiz
Tekst 5
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
17 Hoe leidt de schrijver in alinea 1 het onderwerp van de tekst in?
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
17 Hoe leidt de schrijver in alinea 1 het onderwerp van de tekst in? Hij doet dat door:
A
A aan te geven voor welke groep lezers de tekst bedoeld is.
B
B een samenvatting van de rest van de tekst te geven.
C
C een situatie op te roepen waarin verdwalen een rol speelt.
D
D een voor de tekst belangrijke vraag te stellen.
Slide 18 - Quiz
18 Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van deel 2 (alinea’s 2 en 3)?
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
18 Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van deel 2 (alinea’s 2 en 3)?
A
A Afstanden schatten en tijdsduur bepalen
B
B Het ruimtelijk vermogen en de ontwikkeling ervan
C
C Overeenkomsten en verschillen in ruimtelijk vermogen
D
D Problemen en oplossingen bij inschatten
Slide 21 - Quiz
19 Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van deel 3 (alinea’s 4, 5 en 6)?
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
19 Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van deel 3 (alinea’s 4, 5 en 6)?
A
A Hulpmiddelen en hun onmisbaarheid
B
B Onderzoek naar ruimtelijke oriëntatie
C
C Ruimtelijk vermogen en onze luie hersenen
D
D Verkleinen van verschillen tussen mensen
Slide 25 - Quiz
20 Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
20 Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?
A
A Alinea 4 en 5 vormen een opsomming.
B
B Alinea 5 geeft een bewijs voor het gestelde in alinea 4.
C
C Alinea 5 noemt een gevolg van het gestelde in alinea 4.
D
D Alinea 5 noemt een voorbeeld bij het gestelde in alinea 4.
Slide 28 - Quiz
21 In alinea 6 wordt gesproken over een onderzoek van het University College.
Citeer de zin uit deze alinea die aangeeft dat de uitslag van het onderzoek
verrassend was.
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
22 (…) “je komt niet ter wereld met ruimtelijk vermogen.” (regels 48-50)
Citeer de zin uit alinea 7 waaruit het duidelijkst blijkt dat ruimtelijk vermogen
erg belangrijk is.
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
23 Hoe gebruikt de schrijfster de meningen van de deskundigen?
Slide 33 - Slide
23 Hoe gebruikt de schrijfster de meningen van de deskundigen?
A
A Ze geeft de meningen zonder commentaar.
B
B Ze probeert de meningen tegen te spreken.
C
C Ze toont aan, dat de meningen onjuist zijn.
D
D Ze vergelijkt de opvattingen in Nederland met die in Engeland.
Slide 34 - Quiz
24 Wat is het hoofddoel van deze tekst?
Slide 35 - Slide
24 Wat is het hoofddoel van deze tekst?
A
A de lezer informeren
B
B de lezer overtuigen
C
C de lezer tot handelen aansporen
D
D gevoelens van de schrijfster tot uitdrukking brengen
Slide 36 - Quiz
25 Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Slide 37 - Slide
25 Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
A
A Door goedkopere manieren van reizen oefenen we onze ruimtelijke
oriëntatie steeds minder.
B
B Door het gebruik van navigatiesystemen kan onze ruimtelijke oriëntatie
minder worden.
C
C Navigatiesystemen maken onze ruimtelijke oriëntatie overbodig.
D
D Navigatiesystemen zijn niet meer weg te denken uit ons bestaan.
Slide 38 - Quiz
26 Een schrijver kan gebruik maken van:
1 feiten
2 zijn/haar eigen mening
3 de mening van anderen.
Waarvan maakt de schrijver van deze tekst vooral gebruik?
Slide 39 - Slide
26 Een schrijver kan gebruik maken van: 1 feiten 2 zijn/haar eigen mening 3 de mening van anderen. Waarvan maakt de schrijver van deze tekst vooral gebruik?