Nederlands examenteksten (2011-II)

Oefenen maandag 8/2
leesvaardigheid
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenen maandag 8/2
leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Tekst 3 (advertentie)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

3 Wat is het belangrijkste doel van deze advertentie?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

3 Wat is het belangrijkste doel van deze advertentie?

A
A aansporen tot handelen
B
B amuseren
C
C informeren
D
D overtuigen

Slide 6 - Quiz

4 Voor wie is deze advertentie vooral bedoeld?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

4 Voor wie is deze advertentie vooral bedoeld?

A
A voor artsen
B
B voor diabetespatiënten
C
C voor iedereen
D
D voor leden van dominoverenigingen

Slide 9 - Quiz

5 Wat laten de dominostenen zien?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

5 Wat laten de dominostenen zien?

A
A dat diabetes bij iedereen dezelfde acht andere ziekten tot gevolg heeft
B
B dat diabetes andere medische problemen tot gevolg kan hebben
C
C dat diabetes uit verschillende afzonderlijke ziekten bestaat
D
D dat diabetes vaak al snel een dodelijke afloop kent

Slide 12 - Quiz

Tekst 5

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

17 Hoe leidt de schrijver in alinea 1 het onderwerp van de tekst in?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

17 Hoe leidt de schrijver in alinea 1 het onderwerp van de tekst in?
Hij doet dat door:

A
A aan te geven voor welke groep lezers de tekst bedoeld is.
B
B een samenvatting van de rest van de tekst te geven.
C
C een situatie op te roepen waarin verdwalen een rol speelt.
D
D een voor de tekst belangrijke vraag te stellen.

Slide 18 - Quiz

18 Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van deel 2 (alinea’s 2 en 3)?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

18 Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van deel 2 (alinea’s 2 en 3)?

A
A Afstanden schatten en tijdsduur bepalen
B
B Het ruimtelijk vermogen en de ontwikkeling ervan
C
C Overeenkomsten en verschillen in ruimtelijk vermogen
D
D Problemen en oplossingen bij inschatten

Slide 21 - Quiz

19 Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van deel 3 (alinea’s 4, 5 en 6)?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

19 Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van deel 3 (alinea’s 4, 5 en 6)?

A
A Hulpmiddelen en hun onmisbaarheid
B
B Onderzoek naar ruimtelijke oriëntatie
C
C Ruimtelijk vermogen en onze luie hersenen
D
D Verkleinen van verschillen tussen mensen

Slide 25 - Quiz

20 Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

20 Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?

A
A Alinea 4 en 5 vormen een opsomming.
B
B Alinea 5 geeft een bewijs voor het gestelde in alinea 4.
C
C Alinea 5 noemt een gevolg van het gestelde in alinea 4.
D
D Alinea 5 noemt een voorbeeld bij het gestelde in alinea 4.

Slide 28 - Quiz

21 In alinea 6 wordt gesproken over een onderzoek van het University College.
Citeer de zin uit deze alinea die aangeeft dat de uitslag van het onderzoek
verrassend was. 

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

22 (…) “je komt niet ter wereld met ruimtelijk vermogen.” (regels 48-50)
Citeer de zin uit alinea 7 waaruit het duidelijkst blijkt dat ruimtelijk vermogen
erg belangrijk is. 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

23 Hoe gebruikt de schrijfster de meningen van de deskundigen?

Slide 33 - Slide

23 Hoe gebruikt de schrijfster de meningen van de deskundigen?

A
A Ze geeft de meningen zonder commentaar.
B
B Ze probeert de meningen tegen te spreken.
C
C Ze toont aan, dat de meningen onjuist zijn.
D
D Ze vergelijkt de opvattingen in Nederland met die in Engeland.

Slide 34 - Quiz

24 Wat is het hoofddoel van deze tekst?

Slide 35 - Slide

24 Wat is het hoofddoel van deze tekst?


A
A de lezer informeren
B
B de lezer overtuigen
C
C de lezer tot handelen aansporen
D
D gevoelens van de schrijfster tot uitdrukking brengen

Slide 36 - Quiz

25 Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

Slide 37 - Slide

25 Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

A
A Door goedkopere manieren van reizen oefenen we onze ruimtelijke oriëntatie steeds minder.
B
B Door het gebruik van navigatiesystemen kan onze ruimtelijke oriëntatie minder worden.
C
C Navigatiesystemen maken onze ruimtelijke oriëntatie overbodig.
D
D Navigatiesystemen zijn niet meer weg te denken uit ons bestaan.

Slide 38 - Quiz

26 Een schrijver kan gebruik maken van:
1 feiten
2 zijn/haar eigen mening
3 de mening van anderen.
Waarvan maakt de schrijver van deze tekst vooral gebruik?

Slide 39 - Slide

26 Een schrijver kan gebruik maken van:
1 feiten
2 zijn/haar eigen mening
3 de mening van anderen.
Waarvan maakt de schrijver van deze tekst vooral gebruik?

A
A 1 en 2
B
B 1 en 3
C
C 2 en 3

Slide 40 - Quiz