CMR3 - HH COM B1B B1-K1 H1-4

Marketing is:
A
Het verkrijgen van markt door het bevredigen van behoeften van afnemers.
B
De wetenschap waarbij zoveel mogelijk producten verkocht moeten worden.
C
Het verkrijgen van een duidelijk herkenbare plaats in de ogen van de afnemer ten overstaan van het aanbod van de concurrent.
1 / 43
next
Slide 1: Quiz
CommercieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Marketing is:
A
Het verkrijgen van markt door het bevredigen van behoeften van afnemers.
B
De wetenschap waarbij zoveel mogelijk producten verkocht moeten worden.
C
Het verkrijgen van een duidelijk herkenbare plaats in de ogen van de afnemer ten overstaan van het aanbod van de concurrent.

Slide 1 - Quiz

Economie op grote schaal, zoals de economie van een heel land, valt onder de
A
macro-economie
B
maso-economie
C
meso-economie
D
micro-economie

Slide 2 - Quiz

Wat is geen functie van een marktonderzoek?
A
het verzamelen van informatie
B
belonen van vaste klanten
C
het evalueren van de marketingactiviteiten
D
het uitvoeren van experimenten.

Slide 3 - Quiz

Als door middel van een enquête wordt onderzocht of consumenten de campagne hebben opgemerkt en erdoor zijn beïnvloed, ben je informatie aan het verzamelen die betrekking heeft op:
A
de klanten
B
de markt
C
de concurrenten
D
evalueren marketingactiviteiten

Slide 4 - Quiz

Kwalitatief onderzoek:
A
is onderzoek dat gericht is op het achterhalen van achterliggende motieven en meningen.
B
is onderzoek dat gericht is op het verkrijgen van cijfermatige informatie.
C
is een onderzoek uitgevoerd voor meer opdrachtgevers tegelijk.
D
is een onderzoek uitgevoerd voor een opdrachtgever.

Slide 5 - Quiz

Waar is geen sprake van het verzamelen van primaire gegevens?
A
equete
B
observatie
C
experiment
D
desk-research

Slide 6 - Quiz

Wat is geen externe bron?
A
Publicaties van onderzoeksbureaus
B
Internet
C
Vakliteratuur
D
Klachtenregister

Slide 7 - Quiz

Stelling: De informatie die met deskresearch wordt verzameld, kan alleen bestaan uit interne gegevens.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Stelling: Fieldresearch vraagt meestal meer inspanning dan deskresearch en brengt meer kosten met zich mee.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Stelling: Kwantitatief onderzoek wordt vaak gehouden met een kleine groep respondenten.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Bij welke enquête is het risico van beïnvloeding van de respondent het grootst?
A
digitale enquête
B
mondelinge enquête
C
schriftelijke enquête
D
telefonische enquête

Slide 11 - Quiz

Een benchmark
A
is een onderdeel van de situatieanalyse en wordt gebruikt om de externe omgeving van een onderneming in kaart te brengen.
B
wordt gebruikt om de externe omgeving van een onderneming in kaart te brengen.
C
is een vergelijkend onderzoek waarbij de prestaties van organisaties wordt onderzocht en met elkaar worden vergeleken.
D
bekijkt hoe de distributie in elkaar zit en welke eventuele kansen en bedreigingen er aanwezig zijn.

Slide 12 - Quiz

Welke vorm van marktonderzoek gebruik je bij een uitbreiding, herstructurering of verplaatsing van je bedrijf?
A
Afnemersanalyse
B
Bedrijfstakanalyse
C
Haalbaarheidsonderzoek
D
Koopgedraganalyse

Slide 13 - Quiz

Met de externe analyse analyseer je de
A
sterktes en zwaktes
B
kansen en sterktes
C
kansen en bedreigingen
D
sterktes en bedreigingen

Slide 14 - Quiz

Welke doelstellingen worden door het topmanagement vastgesteld?
A
strategische
B
tactische
C
operationele
D
dirigerende

Slide 15 - Quiz

Doelstellingen moeten altijd SMART geformuleerd zijn. Door een doelstelling duidelijk en concreet op te schrijven maak je deze:
A
specifiek
B
meetbaar
C
acceptabel
D
realistisch

Slide 16 - Quiz

Bij welke groeistrategie van Ansoff behoren onderstaande acties:
• vaker adverteren
• een betere schappositie in de winkels verwerven

A
marktpenetratie
B
marktontwikkeling
C
productontwikkeling
D
diversificatie

Slide 17 - Quiz

Diversificatie:
A
is het verkopen van nieuwe producten, op een nieuwe markt.
B
is het verkopen van bestaande producten, op een nieuwe markt.
C
is het verkopen van nieuwe producten, op een bestaande markt.
D
is het verkopen van bestaande producten, op een bestaande markten.

Slide 18 - Quiz

Een fabrikant van heren- en damesrijwielen gaat ook kinderfietsen maken.
Hier is volgens de groeistrategie van Ansoff sprake van:
A
Diversificatie
B
Marktpenetratie
C
Productontwikkeling
D
Marktontwikkeling

Slide 19 - Quiz

Aan welke eisen moet een marktsegment voldoen?
A
Voldoende groot zijn.
B
Meetbaar zijn.
C
Bereikbaar zijn.
D
A, B en C zijn juist

Slide 20 - Quiz

Bij welk segmentatiecriteria stel je de vraag of jouw doelgroep het product of dienst kan betalen?
A
Demografische criteria
B
Psychologische criteria
C
Gedragcriteria
D
Socio-economische criteria

Slide 21 - Quiz

Bij het afsluiten van een autoverzekering wordt de hoogte van de te betalen premie onder meer bepaald door de regio waar de verzekerde woont. Een verzekerde, woonachtig in de regio Amsterdam, betaalt bijvoorbeeld een hogere premie dan iemand uit Groningen. Tevens betalen vrouwelijke verzekerden een lagere premie dan mannelijke verzekerden.
A
Demografische en geografische criteria
B
Geografische en psychologische criteria
C
Psychologische en demografische criteria
D
Gedragcriteria en geografische criteria

Slide 22 - Quiz

Stelling: Bij de segmentatie van b2b-markten gebruik je dezelfde segmentatiecriteria als bij b2c-markten.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

Van welke segmentatiestrategie is hier sprake: Een onderneming richt zich op alle segmenten met voor elk segment een eigen marketingmix?
A
Geconcentreerde
B
Gedifferentieerde
C
Ongedifferentieerde
D
Ongeconcentreerde

Slide 24 - Quiz

Stelling: De gereedschappen die de marketingmanager kan gebruiken om zijn doel te bereiken, zijn de marketinginstrumenten
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Stelling: De gereedschappen die de marketingmanager kan gebruiken om zijn doel te bereiken, zijn de marketinginstrumenten
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Stelling: Het niet noodzakelijk dat marketinginstrumenten binnen de marketingmix op elkaar worden afgestemd.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Welke P’s zijn gericht op de lange termijn (liggen voor een lange termijn vast)?
A
Plaats en Prijs
B
Product en Promotie
C
Plaats en Product
D
Prijs en Product

Slide 28 - Quiz

De toegevoegde eigenschappen, zoals verpakking, merknaam, service en garantie zijn onderdeel van het:
A
basis product
B
uitgebreide product
C
fysieke product
D
totale product

Slide 29 - Quiz

Welke assortimentsdimensie beschrijft het aantal verschillende uitvoeringen binnen een productgroep?
A
Breedte
B
Diepte
C
Hoogte
D
Lengte

Slide 30 - Quiz

Welke manier van presenteren brengt de klant op ideeën en geeft de verkoper meer mogelijkheden tot bijverkoop.
A
Consumptieverwantschap
B
Distributieverwantschap
C
Koopverwantschap
D
Productieverwantschap

Slide 31 - Quiz

Als naast het assortiment ook het service- of kwaliteitsniveau van het totale winkel wordt verhoogd, spreekt men van:
A
Down-grading
B
Trading up
C
Trading down
D
Up-grading

Slide 32 - Quiz

Een verpakking heeft een aantal functies. Welke functie verhoogt de schroefdop op een melkpak?
A
de aandachtswaarde
B
de expressieve waarde
C
de gebruikswaarde
D
de logistieke efficiency

Slide 33 - Quiz

Productlevenscyclus: zet in de juiste volgorde:
1: Verzadigingsfase
2: Neergangsfase
3: Groeifase
4: Volwassensheidfase
5: Introductiefase
A
5 – 1 – 3 – 4 – 2
B
3 – 1 – 5 – 4 – 2
C
5 – 3 – 4 – 1 – 2
D
3 – 5 – 1 – 4 – 2

Slide 34 - Quiz

Wanneer een ondernemer verschillende namen gebruikt en een ander prijspeil hanteert voor zijn webshop en fysieke winkel is er sprake van:
A
Cross Channel distributie
B
Multi channel distributie
C
Omni channel distributie
D
Single channel distributie

Slide 35 - Quiz

Dit is een voorbeeld van:
A
Actiereclame
B
Themareclame
C
Commerciële reclame
D
Ideële reclame

Slide 36 - Quiz

Het populaire programma 'De TV-Makelaar' wordt voor een groot deel gesponsord door de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM). Dit is een branchevereniging die de belangen van haar leden zo goed mogelijk behartigt. Hoe heet deze vorm van reclame?
A
Collectieve reclame
B
Combinatiereclame
C
Complementaire reclame
D
Coöperatieve reclame

Slide 37 - Quiz

In welke geval is het verstandig om gebruik te maken van persoonlijke verkoop als verkoopmethode?
A
Bij complexe producten
B
Bij een groot aantal klanten en prospects
C
Bij een groot marktgebied
D
Bij een lage aankooprijs

Slide 38 - Quiz

Een advertorial is:
A
is een manier van online adverteren op websites, social media en apps.
B
een publicatie die bedoeld is de lezer ervan te verleiden tot een bepaalde actie.
C
is een reclame-uiting op radio, televisie of op het internet.
D
een advertentie die geschreven is in de vorm van een redactioneel artikel.

Slide 39 - Quiz

Wat is de beste omschrijving van de push-strategie?
A
De fabrikanten worden door de grote klanten onder druk gezet.
B
De fabrikant wil op korte termijn grote voorraden kwijtraken.
C
De fabrikant probeert het product aan de volgende schakels te verkopen zonder de consument te benaderen.
D
Een nieuw product wordt ter kennismaking extra goedkoop aan consumenten aangeboden, zodat de handel het snel wil inkopen.

Slide 40 - Quiz

Een productmanager beschikt over de volgende gegevens:
• de afzet van een product is weinig prijsgevoelig
• het product is moeilijk te imiteren
Naar aanleiding van deze gegevens zal hij kiezen voor:

A
Een penetratieprijs
B
Een afroomprijs

Slide 41 - Quiz

Welk onderwerp vind je lastig?

Slide 42 - Mind map

Waar zou je nog meer over willen weten?

Slide 43 - Mind map