2gta TV4 MV herh + TV 5 - BWB

Noteer je voornaam!
1 / 21
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Noteer je voornaam!

Slide 1 - Mind map

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.
(het geeft een 'richting' aan, geen 'plaats'...)

Slide 5 - Slide

Meewerkend voorwerp

Stel de vraag:

Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde +
onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 6 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
1. Jean / heeft / mij / een prachtig cadeau/ gegeven.
A
mv = aan mij
B
mv = aan Jean
C
mv = mij
D
mv= Jean

Slide 7 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

Deze bos bloemen heb ik voor oma gekocht.


A
ik
B
heb gekocht
C
voor oma
D
er is geen MV

Slide 8 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

De twee leerlingen zitten voor de docent
A
voor de docent
B
De twee leerlingen
C
zitten
D
Er is geen meewerkend voorwerp.

Slide 9 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik heb 24 leerlingen gisteren 1 uur les gegeven.

A
24 leerlingen
B
Ik
C
gisteren
D
1 uur les

Slide 10 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Dat heb ik je gisteren uitgelegd!

A
Dat
B
Ik
C
Jee
D
Er is geen MV

Slide 11 - Quiz

stap 7. De bijwoordelijke bepaling!!
Zie ook in je boek op blz. 140!
Dit zinsdeel zegt iets over WAAR, WAAROM, WAARDOOR, WANNEER, VAN WIE, WAARHEEN etc. 

Slide 12 - Slide

0

Slide 13 - Video

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Zegt iets over het gezegde. Geeft antwoord op vragen als:
Waarom?                           Vanwege corona  is die winkel gesloten.
Wanneer?                          De training begint om vijf uur.
Hoe lang?                           De verlenging zal een half uur duren.
Waarheen?                        Wij gaan naar Frankrijk  dit jaar.
Waarvandaan?                 De meeste druiven komen uit Frankrijk.
Hoe?                                      Hij heeft zijn hele leven hard gewerkt.
Waarmee?                          De indiaan maakte met een kleed rooksignalen.

Slide 14 - Slide

Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling (BWB)?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Gisteren / heeft / de directeur / een Teamsvergadering / gehouden. Bwb?

A
Gisteren
B
een Teamsvergadering
C
de directeur
D
heeft gehouden

Slide 16 - Quiz

Wij / voetbalden/ vroeger /altijd/ op straat. Bwb?
A
op straat
B
vroeger, op straat
C
altijd
D
altijd, vroeger, op straat

Slide 17 - Quiz

Mijn moeder bakt altijd pannenkoeken voor mij op de camping.

op de camping =
A
het onderwerp
B
het lijdend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quiz

In de krant staat een leuk artikel over kwallen.
over kwallen =
A
bijwoordelijke bepaling
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 21 - Open question