2gta TV5 BWB herh + TV 4 - verwijswoorden II

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Ik heb mijn huiswerk (BWB - H5 TV - opdr 1 t/m 6) gemaakt
A
ja
B
nee
C
ander antwoord

Slide 2 - Quiz

Als je je huiswerk niet hebt gemaakt, hoe komt dat?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bijwoordelijke bepaling

Stel de vragen

waar/waarom/ waarvan/hoe/ wanneer etc. + werkwoordelijk gezegde +
onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 6 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Zegt iets over het gezegde. Geeft antwoord op vragen als:
Waarom?                           Vanwege corona  is die winkel gesloten.
Wanneer?                          De training begint om vijf uur.
Hoe lang?                           De verlenging zal een half uur duren.
Waarheen?                        Wij gaan naar Frankrijk  dit jaar.
Waarvandaan?                 De meeste druiven komen uit Frankrijk.
Hoe?                                      Hij heeft zijn hele leven hard gewerkt.
Waarmee?                          De indiaan maakte met een kleed rooksignalen.

Slide 7 - Slide

Bijwoordelijke bepaling?
1. Jean heeft mij vanmorgen een prachtig cadeau gegeven voor mijn verjaardag.
A
er is geen BWB
B
voor mijn verjaardag
C
een prachtig cadeau
D
voor mijn verjaardag, vanmorgen

Slide 8 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling?

Deze games heb ik voor 12,50 gekocht op Markplaats


A
Deze games
B
op Marktplaats, voor 12,50
C
ik
D
heb gekocht

Slide 9 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling?

De twee leerlingen zitten in deze klas recht voor de docent.
A
in deze klas, recht voor de docent
B
De twee leerlingen
C
zitten
D
Er is geen BWB.

Slide 10 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling?
Ik heb 24 leerlingen gisteren 1 uur les gegeven.

A
24 leerlingen
B
Ik
C
gisteren
D
1 uur les

Slide 11 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling?
Dat heb ik je tijdens de vorige les uitgelegd!

A
Dat
B
Ik
C
Je
D
Tijdens de vorige les

Slide 12 - Quiz

Welke vragen heb je nog over het BWB?

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 16 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 17 - Quiz

Formuleren (verwijswoorden)

Het hotel ..... daar staat, heeft 5 sterren.
A
die
B
dat
C
welke
D
het

Slide 18 - Quiz

Formuleren (verwijswoorden)

De camper ...... ik op vakantie ga, heeft veel kilometers gemaakt.
A
waarmee
B
met deze
C
met wat
D
die

Slide 19 - Quiz

Formuleren (verwijswoorden)

Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.
A
dat
B
dit
C
deze
D
die

Slide 20 - Quiz

Formuleren (verwijswoorden)

Dat is de vriend........ ik op vakantie ga.
A
waarmee
B
met wie
C
die
D
waarvan

Slide 21 - Quiz

Ik kan de theorie over verwijswoorden II al goed toepassen.
A
ja
B
nee
C
met wat nog oefenen moet het wel lukken
D
ander antwoord

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide