A2D P1 Les 11 - CBZ (06-10-2020)

Mevrouw de Cuba
Spaans
1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Mevrouw de Cuba
Spaans

Slide 1 - Slide

El programa 
  • Los verbos del presente
  • Vocabulario y frases clave
  • Herhaling grammatica
  • Verbuga

Slide 2 - Slide

Link

Slide 3 - Slide

Gordo, gorda
rizado, rizada
el bigote
el marido
la pareja
cerca (de)
la gente
la cualidad
no me gusta nada
dik
de snor
 het stelletje
dichtbij
de goede eigenschap
ik vind het helemaal niet leuk
krullend

Slide 4 - Drag question

Bijwoorden v. hoeveelheid
Met de woorden muy, bastante, un poco, no, nada geef je aan in hoeverre iemand een bepaalde eigenschap bezit.

María es muy alta. 
Su hermana es bastante inteligente. 
Martín no es muy guapo.

'Un poco' gebruik je alleen bij een negatieve eigenschap.
Es un poco feo/a.


Slide 5 - Slide

bijwoorden van hoeveelheid
Wat is een bijwoord?
poco = weinig
bastante = redelijk/ best
mucho = veel
demasiado = teveel


Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord/een ander bijwoord of over een werkwoord. Een bijwoord is onveranderlijk.

Slide 6 - Slide

muy en mucho
  • muy is een bijwoord en staat voor een bijvoeglijk naamwoord. Het betekent dan "heel" of "erg".
  • mucho(veel) als bijwoord zegt iets over een werkwoord. Het is dan onveranderlijk. vb: Juan trabaja mucho.
  • mucho als bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. In dat geval past het zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij staat. 
vb: Hay mucha gente. Tengo muchos libros. 

Slide 7 - Slide

Bekijk de uitleg over muy en mucho in het volgende filmpje. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Vul in: muy of mucho/a/os/as
1. Mi hermana es ................... simpática.
2. Tengo ...................... amigos.
3. En el parque hay ........................ gente.
4. Mi padre tiene un coche ................... bonito. 
5. En nuestro barrio hay ........................... casas. 
6. Mi amigo es.............. trabajador. Siempre estudia ................

Slide 10 - Slide

Vul in: muy of mucho/a/os/as
1. Mi hermana es ..muy...... simpática.
2. Tengo ........muchos........ amigos.
3. En el parque hay .......mucha......... gente.
4. Mi padre tiene un coche .....muy......... bonito. 
5. En nuestro barrio hay ..........muchas........ casas. 
6. Mi amigo es...muy.... trabajador. Siempre estudia ...mucho...

Slide 11 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord enkelvoud
mi coche               - mijn auto
tu coche                - jouw auto
su coche               - zijn/haar/uw auto
nuestro coche    - onze auto                        nuestra casa - ons huis
vuestro coche    - jullie auto                         vuestra casa  - jullie huis
su coche               - hun/uw auto

Slide 13 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord meervoud
mis coches                           - mijn auto's
tus coches                            - jouw auto's
sus coches                            - zijn/haar/uw auto's
nuestros coches                 - onze auto's                nuestras casas - onze huizen
vuestros coches                - jullie auto's                  vuestras casas - jullie huizen
sus coches                           - zijn/haar/uw auto's

Slide 14 - Slide

....... (hun) padres son amables
A
sus
B
tus
C
vuestros
D
nuestras

Slide 15 - Quiz

Tengo ojos .......... (blauw)
A
azul
B
azules
C
azuls
D
azulas

Slide 16 - Quiz

Wij houden van ijsjes!
A
Nos gustan los helados!
B
Nos gustan helados
C
Os gustan helados
D
¡Nos gustan los helados!

Slide 17 - Quiz

Mi hermano es ...... (knap)
A
guay
B
amable
C
guapo
D
bonito

Slide 18 - Quiz

Verdeel de onderwerpen in 3 categoriën:
1: Van dit onderwerp weet ik alles nog!
2: Over dit onderwerp moet ik kort nadenken.
3: Over dit onderwerp moet ik heel hard nadenken. 


Schrijf nu van 3 onderwerpen (uit categorie 1 of 2) in je schrift alles op wat je daarvan nog weet.

Slide 19 - Slide

VERBUGA


Werkwoorden: hablar, comer, llamarse, vivir, tener, ser, beber 
Tijd: presente

Slide 20 - Slide