This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Spelling - Even opfrissen
Slide 1 - Slide
Hoofdletters of kleine letter? tweede kerstdag, het christendom, de middeleeuwen, prinsjesdag, het vak papiaments
Slide 2 - Open question
Meervoud van: bangerik
A
Bangerikken
B
Bangeriken
Slide 3 - Quiz
Meervoud van café is?
A
cafés
B
café's
Slide 4 - Quiz
Meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen
Slide 5 - Quiz
Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën
C
pories
Slide 6 - Quiz
Meervoud van politicus
A
politici
B
politicussen
Slide 7 - Quiz
Meervoud van plumeau
A
plumeau's
B
plumeaus
Slide 8 - Quiz
Het meervoud van lam is:
A
lama's
B
lammeren
C
lameren
Slide 9 - Quiz
Maak een samenstelling van: zon + schijn
Slide 10 - Open question
Maak een samenstelling: aap + trots
Slide 11 - Open question
Maak de samenstelling: hier + tegen + over
A
Hiertegen over
B
Hier tegenover
C
Hier tegen over
D
Hiertegenover
Slide 12 - Quiz
Maak de samenstelling: koffie + zetten
A
koffiezetten
B
koffie zetten
Slide 13 - Quiz
Wanneer gebruik je een liggend streepje in een woord zoals bij auto-ongeluk?
A
als het woord verkeerd kan worden gelezen
B
als het woord twee klinkers achter elkaar krijgt
C
ik weet het eigenlijk niet meer
Slide 14 - Quiz
Hoe schrijf je 'adjunct + directeur'?
A
adjunctdirecteur
B
adjunct directeur
C
adjunct-directeur
Slide 15 - Quiz
Hoe schrijf je anti+kraak?
A
anti kraak
B
antikraak
C
anti-kraak
Slide 16 - Quiz
Wat is de goede spelling?
A
electriciën
B
elektriciën
C
elektricien
Slide 17 - Quiz
Gebruik de apostrof goed. Adas boek, pcs, A4tje
Slide 18 - Open question
Wat is de goede spelling?
A
provencaals
B
provençaals
Slide 19 - Quiz
Ik heb slechte herinneringen aan mijn examenklas. In die klas kregen (enkelen) een voorkeursbehandeling.
A
enkelen
B
enkele
Slide 20 - Quiz
Welke zin(nen) is/zijn goed: 1: Hij kan met bijna al zijn klasgenoten opschieten, maar aan sommigen heeft hij een hekel. 2: Geluk is heel persoonlijk. Sommigen zijn met weinig tevreden.
A
1
B
2
C
1+2
Slide 21 - Quiz
Welke zin(nen) is/zijn goed: 1: De mannen werden beiden onderscheiden. 2: Ik heb de twee foto's bekeken. Beide zijn prachtig geworden.
A
1
B
2
C
1+2
Slide 22 - Quiz
Welke zin(nen) is/zijn goed: 1: De verdachten moesten alle in de cel. 2: Er stonden vijf honden aan het hek; alle blaften vervaarlijk.
A
1
B
2
C
1+2
Slide 23 - Quiz
Waarom deden jullie niet meteen wat we jullie ...?
A
verzochtten
B
verzochten
C
verzochden
D
verzochte
Slide 24 - Quiz
Het publiek keek toe, hoe de motoren...
A
starte
B
startte
C
starten
D
startten
Slide 25 - Quiz
Als mensen ... worden door koolmonoxide, moeten ze het naar ziekenhuis
A
bedwelmd
B
bedwelmt
C
bedwelmdt
Slide 26 - Quiz
De Bradge had niet verwacht, dat hij zijn schouder ...