2mh - Ch 5 - G, H

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

BIENVENUE!

Montres-moi tes devoirs:

ex 25, 26ab - page 32.

les devoirs

lundi 13 mai, 6e uur:

• Apprendre (= leren) bron A, B, E,F, page 40/41
• Faire (= maken) ex 30, 31, 33

• Controleer je antwoorden

• thuis max kwartier

• WAAROM echt doen? nodig voor les morgen!

Bonjour!          

Aan het eind van de les: 
weet je hoe je een vraag stelt en français

Qu'est-ce qu'on va faire?

• un petit rappel: voca
• hoe stel je een vraag?

planning

• WAT?                 toets leesvaardigheid (2x)
  
  
• WANNEER?     woensdag 22 mei
  
  
• INHOUD:         Chapitre 3 - J'aime la mode
                               Chapitre 5 - Sain et sauf

Apprendre: le vocabulaire

• Bron F, page 41

• thuis max kwartier

• WAAROM echt doen? nodig voor les morgen!
• schrijven, mindmap, eerst woordjes kleuren die lijken op het Nederlands, tekenen...

een vraag stellen: 2 manieren

1. Lees 'grammaire', page 36
   
   
2. Voorbeeld: Tu as fait tes devoirs?
   Hoe kan je deze vraag op een andere manier stellen?
   Schrijf dit op.

een vraag stellen: 2 manieren

1. Lees 'grammaire', page 36
   
   
2. Voorbeeld: Tu as fait tes devoirs?
   Hoe kan je deze vraag op een andere manier stellen?
   Schrijf dit op.
   Est-ce que tu as fait tes devoirs?

Page 31: zoek vraagzinnen

Lees de inleiding en schrijf de vraagzinnen op.

1.

2.

3.

Page 31: zoek vraagzinnen

Lees de inleiding en schrijf de vraagzinnen op.

1. Tu es en bonne santé?

2. Est-ce que tu manges bien?

3. Qu'est-ce que tu fais pour rester en forme?

Page 31: zoek vraagzinnen

Lees de inleiding en schrijf de vraagzinnen op.

1. Tu es en bonne santé?

2. Est-ce que tu manges bien?

3. Qu'est-ce que tu fais pour rester en forme?

vraagteken

est-ce que

vraagwoord

vraagwoorden

oefenen, page 36

Fais ex 30c: vraagzin maken met 'est-ce que'

Fais ex 30d: zet in juiste volgorde

Klaar? Fais ex 31.

 

ex 30d, page 36

1. Est-ce que tu es malade?
2. Est-ce que vous aimez le poisson?
   
3. Est-ce qu'il fait beau?
4. Est-ce que tu fais du tennis?

 

oefenen, page 37

Fais ex 31a 

Lees ex 31b

Fais ex 31c, d, e  

 

ex 31c

1. Comment est-ce que tu t'appelles?
2. Tu habites où?
3. Qu'est-ce que tu fais comme sport?
4. Tu fais du sport combien de fois par semaine?
5. Qui est ton footballeur préféré?

Doel bereikt?

Stel dezelfde vraag op een andere manier:

• Tu es malade?
  
  
• Comment tu t'appelles?

Doel bereikt?

Stel dezelfde vraag op een andere manier:

• Tu es malade?
    Est-ce que tu es malade?
• Comment tu t'appelles?

Doel bereikt?

Stel dezelfde vraag op een andere manier:

• Tu es malade?
    Est-ce que tu es malade?
• Comment tu t'appelles?
    Comment est-ce que tu t'appelles?

À la fin du cours:

• Stoel aanschuiven.
• Rommel? In prullenbak.

• Rustig lokaal uit.