5.7

Thema 5 Erfelijkheid en evolutie
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 5 Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Vandaag

Bespreken opdracht 9 5.7
Afmaken opdrachten 5.7
Uitleg 5.8

Slide 2 - Slide

Wat zijn de voordelen van genetische manipulatie?

Slide 3 - Open question

Wat zijn de nadelen van genetische manipulatie?

Slide 4 - Open question

Leerdoelen basisstof 7
- Je kunt benoemen dat alle cellen van je lichaam dezelfde erfelijke informatie bevatten.

- Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.

- Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Erfelijke informatie
Je lichaam is opgebouwd uit lichaamscellen

Elke celkern van elke lichaamscel bevat 46 chromosomen

De chromosomen bestaan uit DNA

Slide 7 - Slide

Vier lettercode
DNA

Slide 8 - Slide

Celdeling

Door celdeling ontstaan nieuwe cellen uit de bevruchte eicel. 

De chromosomen worden bij elke celdeling gekopieerd en daarna gedeeld

Slide 9 - Slide

Celdeling
Deze nieuwe cellen noemen we een dochtercel.

Deze bevat de complete set chromosomen. Dus dezelfde erfelijke informatie. 


Slide 10 - Slide

Dochtercel
Celdeling
DNA
Chromosomen
Lichaamscellen
Lange dunne draden in de celkern
Cellen waaruit je lichaam is opgebouwd
Stof die informatie bevat voor erfelijke eigenschappen
Vorming van nieuwe cellen
Cel die ontstaat uit een moedercel tijdens celdeling

Slide 11 - Drag question

Genen
Een gen bevat de informatie (code) voor een erfelijke eigenschap. Dit bestaat uit stukjes DNA.

De genen liggen verspreid over de 46 chromosomen.

Slide 12 - Slide

Genotype
De 46 chromosomen in één celkern bevatten samen alle genen, dus alle informatie van jouw erfelijke eigenschappen
Dit noemen we het genotype



Slide 13 - Slide

Ontstaan van genotype

Slide 14 - Slide

actief / niet actief
Een cel gebruikt alleen de genen die hij nodig heeft.

Dit hangt af van de plaats in het lichaam waar de cel zich bevindt.

Voorbeeld: een cel van een speekselklier gebruikt alleen de genen die zorgen voor de aanmaak van speeksel. De rest van de genen in die cel  'staan uit'

Slide 15 - Slide

Fenotype

Alle eigenschappen van een organisme = het fenotype. Hierbij horen de zichtbare eigenschappen, maar ook de onzichtbare eigenschappen.

Slide 16 - Slide

Fenotype
Het fenotype wordt bepaald door: 

- genotype (bv oogkleur), maar ook
leefstijl (bv neuscorrectie, tattoo of haar verven) 
omgeving (bv littekens, bruiner worden)

Vaak is het een combinatie van alles

Slide 17 - Slide

genotype
fenotype

Slide 18 - Slide

Wat is het genotype?
A
Alle eigenschappen
B
Je innerlijk
C
Alle erfelijke eigenschappen
D
Je uiterlijk

Slide 19 - Quiz

Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 21 - Quiz

Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 22 - Quiz

Welk eigenschap heeft te maken met het fenotype?
A
Blond geverfd haar
B
Kort geknipt haar
C
Rossig haar
D
Zowel A, B als C

Slide 23 - Quiz

Bevat een cel van de lever de erfelijke informatie voor het maken van speeksel?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Aan de slag!
Lezen 5.7
Maken opdracht 1 t/m 7
timer
15:00

Slide 25 - Slide

Huiswerk volgende week
Opdrachten van 5.1 Genotype en fenotype
Opdracht 4 in je boek (laten zien)

Slide 26 - Slide