This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Leestekens
Slide 1 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
- Herhaling leestekens
- Herhaling tegenwoordige en verleden tijd
Slide 2 - Slide
DOEL
- Je kunt de dubbele punten en aanhalingstekens bij citaten goed gebruiken.
- Je weet hoe je de tegenwoordige en verleden tijd van de persoonsvorm vindt en schrijft.
Slide 3 - Slide
Wanneer gebruik je een komma?
Slide 4 - Open question
Komma's
1. Bij een opsomming
2. Voor een voegwoord
3. Tussen twee persoonsvormen
Slide 5 - Slide
Neem goed over en plaats leestekens: we gaan weer naar school zodra het mag
Slide 6 - Open question
Neem goed over en plaats leestekens: vandaag hebben we biologie wiskunde en Nederlands
Slide 7 - Open question
Neem goed over en plaats leestekens: doordat ik rende ben ik gestruikeld
Slide 8 - Open question
CITAAT
- Wanneer iemands woorden letterlijk weergegeven worden, heet dit een citaat
- staat altijd tussen aanhalingstekens
- begint altijd met een hoofdletter
Slide 9 - Slide
AANHALINGSTEKENS bij citaat
- Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens
Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'
Slide 10 - Slide
DUBBELE PUNT bij citaat
- Een dubbele punt wordt voor het citaat gebruikt
Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'
Hoofdletter
Na de dubbele punt volgt normaal nooit een hoofdletter. Een citaat wordt wel met een hoofdletter geschreven. Na een dubbele punt bij een citaat gebruik je WEL een hoofdletter!
Slide 11 - Slide
‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad!
A
Goed
B
Fout
Slide 12 - Quiz
Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout
Slide 13 - Quiz
Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Als het pijn doet geef je maar een gil
Slide 14 - Open question
Schrijf over en plaats leestekens john vroeg aan zijn leerkracht of hij al naar huis mocht
Slide 15 - Open question
Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet. Wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven
Slide 16 - Open question
Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben
Slide 17 - Open question
Tegenwoordige en verleden tijd
Slide 18 - Slide
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?
Slide 19 - Open question
Welke zin bevat de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord 'maken'?
A
We maken samen een plan
B
Jij maakt een taart
C
Hij maakte een tekening
D
Ik maak een foto
Slide 20 - Quiz
Welke zin bevat de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord 'kijken'?
A
Jij kijkt naar de vogels
B
Ik keek naar de film
C
Hij kijkt altijd naar sport
D
We kijken samen naar de zonsondergang
Slide 21 - Quiz
Sterke werkwoorden
Slide 22 - Slide
Zwakke werkwoorden
Slide 23 - Slide
Zwakke werkwoorden
Denk aan 't ex-kofschip
Ik-vorm + te(n)
of
Ik-vorm + de(n)
Slide 24 - Slide
Welke zin bevat de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
Wij lopen elke dag naar school.
B
Ik zwem graag in de zomer.
C
Hij fiets vandaag naar het werk.
D
Zij fietste gisteren naar het park.
Slide 25 - Quiz
Welke zin bevat de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
Wij dansen altijd op familiefeesten.
B
Zij danst elke week op de dansschool.
C
Hij danste vroeger veel op feestjes.
D
Ik dans graag op muziek.
Slide 26 - Quiz
Aan het werk!
Taalverzorging - leestekens - alle opdrachten
Taalverzorging - tegenwoordige en verleden tijd - alle opdrachten
Klaar? Trainen
Slide 27 - Slide
DOEL
- Je kunt de dubbele punten en aanhalingstekens bij citaten goed gebruiken.
- Je weet hoe je de tegenwoordige en verleden tijd van de persoonsvorm vindt en schrijft.