BS 3.1: Genotype en fenotype

Thema 3 Erfelijkheid en Evolutie
Laptops dicht
Tassen van tafel
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 3 Erfelijkheid en Evolutie
Laptops dicht
Tassen van tafel

Slide 1 - Slide

3. Erfelijkheid en evolutie
3.1 Genotype en fenotype
3.2 Genen
3.3 Kruisingen
3.4 Stambomen
3.5 Variatie in genotypen
3.6 Evolutie
3.7 Verwantschap
3.8 DNA-Technieken
Afsluiting

SE5 proefwerk thema 3
en
SE6 Praktische opdracht erfelijkheid

Slide 2 - Slide

BS 3.1: Genotype en fenotype

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen?
  1. Stukje voorkennis 
  2. Uitleg BS 3.1
  3. Samenvatting maken
  4. Opdrachten maken
  5. Maak je eigen DNA slinger
  6. Leerdoelencheck

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt omschrijven wat een genotype is
  • Je kunt omschrijven wat een fenotype is
  • Je kunt omschrijven wat een gen is

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Waar bestaan chromosomen uit?

Slide 7 - Open question

Voorkennis
Uit welke twee stoffen bestaan chromosomen?

Slide 8 - Slide

Chromosomen
  • Zijn lange dunne draden
  • Deze bestaan uit eiwitten en DNA
  • Stof DNA is een code met  alle informatie voor erfelijke eigenschappen

Slide 9 - Slide

Genen
Gen = deel van een chromosoom dat de informatie bevat van één erfelijke eigenschap.


Een chromosoom bevat veel genen

Slide 10 - Slide

Genen
Elke celkern van een lichaamscel bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme.

Gen = deel van een chromosoom dat de informatie bevat van één erfelijke eigenschap.

Een chromosoom bevat veel genen

 

Slide 11 - Slide

Chromosoomparen
Chromosomen in lichaamscellen vormen paren. Hoe komt dat? (Altijd een even aantal)
Chromosomen in geslachtscellen zijn enkelvoudig.

Slide 12 - Slide

Hoe kom je aan die code?
Wat weet je nog van mitose?
Wat weet je nog van meiose?

Slide 13 - Slide

Gewone celdeling (mitose)
Nieuwe lichaamscellen
Reductiedeling (meiose)
Nieuwe geslachtscellen

Slide 14 - Slide

Wat weten we nu?

  • Je lichaamscellen bevatten chromosomen.
  • Deze liggen in paren in de kern van de cel.
  • 1 komt van je moeder, 1 komt van je vader.
  • Ze bestaan uit DNA en eiwit.
  • DNA vormt een code die bepaald hoe jij er uit ziet.
  • Een stukje code die voor 1 erfelijk eigenschap codeert heet een gen.

Slide 15 - Slide

Chromosoom, gen, allel

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Genotype
Genotype = De informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van bevruchting

 

Slide 18 - Slide

Fenotype
  • Het uiterlijk (waarneembare eigenschappen) van een organisme
  • Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en door invloeden uit het milieu


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Samenvatting 3.1
  • Van groot naar klein
Allel - Celkern - Chromosomen -  Fenotype - Genotype
  • Schrijf/teken daarachter de betekenis in eigen woorden.
  • Gebruik je lesstof!
  • Zacht overleg.
  • Klaar? Begin met de opdrachten van 3.1

timer
1:00

Slide 21 - Slide

Ja/Nee Quiz
Stelling 1: De man in afbeelding 1 heeft voor haarkleur het genotype gekleurd?​

Stelling 2: Deze man bezit de erfelijke eigenschap voor baardgroei? ​
Stelling 3: Het fenotype: kaalheid wordt alleen bepaald door erfelijke eigenschappen?​
Stelling 5: De regenboog haarkleur komt volledig tot stand door invloeden uit de omgeving.​
Stelling 6: Dat de man op plaatje 2 ontzettend goed kan voetballen wordt alleen bepaald door zijn fenotype, kwestie van trainen.​
Stelling 7: Tweelingen lijken op elkaar door het genotype. Dat ze toch iets verschillen komt door het fenotype.​
Bonusvraag: Wat wordt er bedoeld wanneer men zegt dat Max Verstappen erfelijk dubbel is bevoordeeld? 





Slide 22 - Slide

Wat verandert in het plaatje?
A
Zowel het genotype als het fenotype wel
B
Genotype en fenotype beide niet
C
Genotype wel Fenotype niet
D
Genotype niet Fenotype wel

Slide 23 - Quiz

Waar of niet waar: de genen in een bevruchte eicel zijn verschillend van die in een levercel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Opdrachten maken
BS 3.1: opdrachten 1, 2, 4, 5 en 6
timer
1:00

Slide 25 - Slide

Leerdoelencheck!
  1. Wat is genotype?
  2. Wat is fenotype?
  3. Wat is het verschil tussen een gen en een allel?
  4. Is genotype te veranderen?
  5. Is fenotype te veranderen?

Slide 26 - Slide

Kraak de code!
Maak je eigen unieke DNA-code.
  1. Lees de opdracht goed door.
  2. Vul eerst voor jezelf de tabel in. 
  3. Gebruik daarbij de sleutel op de achterzijde.

Let op! Ze maken onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters.

Slide 27 - Slide

Huiswerk ma 3 feb
Lezen 3.1
Maken opdracht 1, 2 en 4 t/m 7 van 3.1

Slide 28 - Slide