Dag 4

Thema 14 - Overtuigen - DAG 4
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 14 - Overtuigen - DAG 4

Slide 1 - Slide

DAG 4
lachen
lukken
de manier
de medaille
nadenken
natuurlijk

Slide 2 - Slide

lachen (ww)
  • geluid dat je maakt als je blij bent of iets leuk vindt 

  • TT - ik lach - jij lacht - wij lachen
  • VT - ik lachte - wij lachten
  • VTD - ik heb gelachen

  • zin: Hij lacht om Mr. Bean, want hij is grappig.
18

Slide 3 - Slide

lukken (ww)
  • je probeert iets en het gaat goed
  • lukken <--> mislukken

  • TT - het lukt
  • VT - het lukte
  • VTD - het is gelukt

  • zin: Ik probeerde je te bellen, maar het is niet gelukt
19

Slide 4 - Slide

de manier (znw)
  • hoe je iets doet of hoe iets gebeurt
  • de manier -  de manieren

  • zin: Je kunt op verschillende manieren je veters strikken.
20

Slide 5 - Slide

de medaille (znw)
  • een plaatje van goud of zilver dat iemand krijgt die wint 
  • of die iets heel goed heeft gedaan
  • de medaille - de medailles

  • zin: Hij krijgt een medaille, omdat hij de wedstrijd heeft gewonnen. 
21

Slide 6 - Slide

nadenken (ww)
  • langer denken over iets

  • TT - ik denk na - jij denkt na -
    wij denken na
  • VT - ik dacht na - wij dachten na
  • VTD - ik heb nagedacht

  • zin: Ik wil misschien verhuizen. Ik ga er goed over nadenken
22

Slide 7 - Slide

natuurlijk
  • ja hoor
  • dat begrijpt iedereen, dat is heel vaak zo

  • zin: Wil je me helpen? Natuurlijk!
  • zin: Natuurlijk is de trein weer te laat! 
23

Slide 8 - Slide

Mr. Bean is vaak grappig.
Kun jij erom .........?
18
A
laggen
B
lachten
C
laachen
D
lachen

Slide 9 - Quiz

18
Waar kun je om lachen?

Slide 10 - Mind map

Ik kon eerst niet zwemmen.
Maar nu is het .........!
19
A
lukte
B
gelukt
C
lukt
D
geluk

Slide 11 - Quiz


Maak een zin met een vorm van het werkwoord 'lukken'.
19

Slide 12 - Open question

20
Op welke manier leer jij nieuwe woorden?

Slide 13 - Mind map

Op welke ............
kom je naar school?
(fiets, bus, ...)
20

Slide 14 - Open question

Wat wint de zwemster
als ze de wedstrijd wint?
21
A
een medaille
B
een medaile
C
een medalje
D
een stukje chocola

Slide 15 - Quiz

Wat kunnen leerlingen
met hersenen doen?
22
A
niks
B
leren
C
slapen
D
nadenken

Slide 16 - Quiz

Alle leerlingen komen
.......... op tijd naar de les.
23

Slide 17 - Open question