De conjunctuurbeweging
1 / 12
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Link
Welke uitspraken zijn juist?
A
De reële economische groei is de nominale economische groei gecorrigeerd voor inflatie
B
Bij een positieve reële economische groei stijgt het aantal geproduceerde goederen en diensten
C
De reële groei is altijd hoger dan de nominale groei
D
De reële groei is altijd lager dan de nominale groei
Slide 5 - Quiz
Welke variabelen zijn procyclisch?
A
Bedrijfinvesteringen
B
Werkloosheid
C
Belastinginkomsten van de overheid
D
Afzet van bedrijven
Slide 6 - Quiz
Waarom stijgt het tekort van de overheid bij een daling van de conjunctuur? Geef twee oorzaken
Slide 7 - Open question
Wat is de juiste relatie tussen export en bbp?
A
Als de Nederlandse export daalt, daalt als gevolg het Nederlandse BBP.
B
Als het Nederlandse bbp daalt, daalt als gevolg daarvan de Nederlandse export
Slide 8 - Quiz
De juiste omschrijving van hoogconjunctuur is
A
De groei van het nationaal inkomen is groot
B
De % groei van het nationaal inkomen is groter dan gemiddeld
C
De % groei van het reële BBP is groter dan gemiddeld
Slide 9 - Quiz
Welke indicator zal toenemen bij een hoogconjunctuur?
A
Bezettingsgraad bij bedrijven
B
Wisselkoers
C
Saldo lopende rekening
D
Uitkeringen
Slide 10 - Quiz
Twee problemen in een periode van hoogconjunctuur zijn
A
Verslechtering internationale concurrentiepositie
B
Afname financieringstekort
C
Schever worden inkomensverdeling
D
Conjuncturele werkloosheid
Slide 11 - Quiz
Wat kan de overheid doen om de conjunctuur af te remmen?
A
Meer overheidsbestedingen
B
Belastingtarieven verlagen
C
Verhogen inkomstenbelasting
