SMS klas 5: sterke en zwakke werkwoorden deel 2.

Thema 4: Spelling werkwoorden deel 2.
Verleden tijd: sterke en zwakke werkwoorden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Thema 4: Spelling werkwoorden deel 2.
Verleden tijd: sterke en zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

voorbeelden sterke werkwoorden:
lopen -  ik liep - hij liep - wij liepen.
kopen - ik kocht - hij kocht - wij kochten .
vragen - ik vroeg - hij vroeg - wij vroegen.
worden - ik werd - hij werd - wij werden.

Slide 2 - Slide

Hoe weet jij of je een zwak werkwoord met -de(n) of te(n) schrijft?

Slide 3 - Open question

storten - stort - stortte(n)
fietsen - fiets - fietste(n)
rennen - renn - rende(n)
branden - brand - brandde(n)
Zwakke werkwoorden

Slide 4 - Slide

Sterke en zwakke werkwoorden
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.

Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.

Slide 5 - Slide

lesdoel:
Ik weet wat sterke en zwakke werkwoorden zijn.

Slide 6 - Slide

Welke werkwoorden veranderen van klank?
A
rode werkwoorden
B
zwakke werkwoorden
C
sterke werkwoorden
D
alle werkwoorden

Slide 7 - Quiz

Sterk of zwak?

WORDEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 8 - Quiz

Sterk of zwak?

WERPEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 9 - Quiz

Sterk of zwak?

ZOEKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 10 - Quiz

Sterk of zwak?

LOPEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 11 - Quiz

Sterk of zwak?

PLAGEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 12 - Quiz

Sterk of zwak?

LEGGEN
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 13 - Quiz

Sterk of zwak?

RENNEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 14 - Quiz

Sterk of zwak?

ZITTEN
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 15 - Quiz

Sterk of zwak?

KLEDEN
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 16 - Quiz

Sterk of zwak?

VERTELLEN
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 17 - Quiz

Sterk of Zwak?

LEREN
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 18 - Quiz

Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Zingen
Klappen
Lopen
Reizen
Fietsen
Kijken
Lezen
Spelen

Slide 19 - Drag question

In welke zin staat een sterk werkwoord?
A
Wij maken een moeilijke puzzel.
B
Wij winnen de wedstrijd.
C
Wij bouwen een huis

Slide 20 - Quiz

In welke zin staat een sterk werkwoord?
A
Wij zoeken een schat.
B
Wij tekenen een boom.
C
Wij spelen buiten.

Slide 21 - Quiz

In welke zin staat een zwak werkwoord?
A
Wij komen eraan.
B
Wij helpen de oude vrouw.
C
Wij landen op Schiphol.

Slide 22 - Quiz

Maak netjes in je schrift

Slide 23 - Slide

Hoe ging het vandaag met mijn werkwoorden in de verledentijd?
Ik vind het nog steeds heel moeilijk!
Ik begrijp het nu een beetje.
Ik begrijp het maar wil nog steeds oefenen
Ik begrijp het helemaal!! 100%

Slide 24 - Poll

Slide 25 - Slide