Werkwoordspelling week 37 HV2 les 2

Welkom klas 2
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Welkom klas 2

Slide 1 - Slide

Vandaag

Werkwoordspelling

  1. 10 min stil lezen.
  2. Huiswerk nakijken
  3. 30 min zelfstandig werken in LessonUp met opdrachten uit je lesboek.
  4. 10 min keuze: bordspel werkwoordspelling in groepjes van vijf of boekenlegger. 

Slide 2 - Slide

Stil lezen......
......en dan is het echt stil!

timer
10:00

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Je leert werkwoorden correct spellen: PV TT en PV VT

Je herkent het voltooid deelwoord en weet hoe je dit correct vervoegd.  


Slide 4 - Slide

Nakijken
Maken H27 blz. 110: alle opdrachten op 9 na


Slide 5 - Slide

Aan de slag

Bekijk de dia's met uitleg hieronder.




Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Voltooid deelwoord

Bekijk de instructievideo in de volgend dia (met je oortjes in). Deze video legt uit wat het voltooid deelwoord is en hoe je dat kunt vinden. 

Lees daarna de dia met theorie over het voltooid deelwoord. 




Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Bekijk het filmpje in de volgende dia met de uitleg over Engelse werkwoorden. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Nog even oefenen
Klik hier en hier

Slide 19 - Slide

Beantwoord de onderstaande vragen.

Slide 20 - Slide

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 'T SeXy FoKSCHaaP
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 'T SeXyFoKSCHaaP
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 'T SeXyFoKSCHaaP
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz


Casper (branden) zijn vingers gisteren.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 24 - Quiz


Maar iedereen heeft weleens (falen).
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 25 - Quiz

Ook Marle en Noa hebben (beloven) dat ze meegaan.
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 26 - Quiz


Zij beloofden hun vingers niet meer te (branden).
A
brandden
B
brandde
C
brande
D
branden

Slide 27 - Quiz


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 28 - Quiz

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 29 - Quiz


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 30 - Quiz


Als Rania nu eens een beetje (opschuiven).
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 31 - Quiz

Dan kan Qimo zijn spullen beter (verspreiden).
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden

Slide 32 - Quiz

Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 33 - Quiz

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op.
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 34 - Quiz

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 35 - Quiz

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 36 - Quiz

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 37 - Quiz

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 38 - Quiz

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren).
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 39 - Quiz

Dan (beloven) dat veel voor de toets.
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 40 - Quiz

De (vergroten) foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten

Slide 41 - Quiz

De (redden) jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredden
C
geredde

Slide 42 - Quiz

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Geef op de onderstaande vragen antwoorden in de daaropvolgende dia's. 

Noem van de volgende werkwoorden de hij-vorm in tegenwoordige tijd: proeven, lopen, vinden.
Noem van de volgende werkwoorden de hij-vorm in verleden tijd: antwoorden, verhuizen. 
Wat is het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord? Noem een voorbeeld. 
Leg uit hoe de regels van 'T SeXy FoKSCHaaP werken bij het voltooid deelwoord. 

Slide 43 - Slide

Wat is het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord? Noem van beide een voorbeeld.

Slide 44 - Open question

Noem van de volgende werkwoorden de hij-vorm in tegenwoordige tijd: proeven, lopen, vinden.

Slide 45 - Open question

Noem van de volgende werkwoorden de hij-vorm in verleden tijd: antwoorden, verhuizen.

Slide 46 - Open question

Leg aan de hand van een voorbeeld uit hoe de regels van 'T SeXy FoKSCHaaP werken bij het voltooid deelwoord.

Slide 47 - Open question

Laatste 10 min: keuze
Je maakt een boekenlegger, kleurtjes en het format liggen voorin de klas. 

Of je gaat in groepjes van 5 het bordspel werkwoordspelling doen, zie volgende dia voor uitleg. 

Slide 48 - Slide

Bordspel werkwoordspelling
Eén iemand van jullie groepje pakt een bordspel met pionnen en dobbelstenen. 
Punten bijhouden op een blaadje. 

Slide 49 - Slide

Hoe ging deze les?

Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? Ging het beter dan de vorige keer?

Heeft iemand vragen?

Slide 50 - Slide

Volgende les


  • Aandacht voor fictie en de opdracht.


Slide 51 - Slide