Woche 40

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

H4du3 Duits, Woche 40

Beginopdracht

Versie A	Versie B
de ruzie	de oplossing
wennen aan	durven
overhalen	overtuigen
het uitmaken	van mening zijn
met 'je' aanspreken	met 'u' aanspreken

Diese Woche:

Montag (40 Min.)

Check: Aufgabe 47, 49, 50, 51, 52

Vervolg Grammatik H:

Aufgabe 53, 54, 55

Lesen: Aufgabe: 45

Freitag (100 Min.)

Idioom

Sprechen: Aufgabe 30, 31, 32, 33

Schreiben: Aufgabe 37, 38, 39, 40

Hänsel & Gretel

Wörter nächste Woche

Grammatik H: vaste voorzetsels

Doel: 

- op de toets weet je welke vaste voorzetsels met welke naamval gaan (+3e naamval of +4e naamval)

- je kunt het naamvalschema gebruiken (dit krijg je op de toets)

- je weet het verschil tussen 'nach' en 'zu'

Grammatik H: vaste voorzetsels

Vaste voorzetsels +3e naamval = 

z	m
a	e
a	n
g	b
s	v

Grammatik H: vaste voorzetsels

Het verschil tussen 'nach' en 'zu' (betekenis van allebei = naar)

nach

zu

Grammatik H: vaste voorzetsels

Vaste voorzetsels +4e naamval = 

d	g
o	u
f	b
e

Grammatik H: vaste voorzetsels

Op de toets krijg je de naamvalschema's erbij. Oefenen met blz. 238-239.

Je moet wél weten welke woorden bij welke groep horen:

- Der-groep = der, die, das, die, dies-, jen-, jed-, welch-, solch-, manch-, all-, beid-.

- Ein-groep = ein-, kein- en alle bezittelijke voornaamwoorden (= mein-, dein-, sein-, ihr-, sein-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-_.

Hausaufgaben für Freitag

- Maken:

- Leren: 

Hausaufgaben für Montag

- Maken: 

- Leren: