5.8 Spelling les 3 1BK

5.8 Spelling
  • Ga rustig zitten en luister rustig terwijl ik voorlees
  • Etui op tafel.
  • Laptop en werkboek op de hoek van je tafel.
  • 26 juni hoofdstuktoets 5 tijdens toetsweek
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

5.8 Spelling
  • Ga rustig zitten en luister rustig terwijl ik voorlees
  • Etui op tafel.
  • Laptop en werkboek op de hoek van je tafel.
  • 26 juni hoofdstuktoets 5 tijdens toetsweek

Slide 1 - Slide

Gemaakte afspraken
  • Let op jezelf
  • Taalgebruik 
  • We blijven van elkaar af
  • Je steekt je vinger op als je iets wilt zeggen of vragen.
  • Je luistert als docent of iemand anders aan het woord is.

Slide 2 - Slide

  • Voorlezen
  • Huiswerk bespreken
  • Verder met paragraaf spelling (5.8)
5.8 Spelling
Vandaag

Slide 3 - Slide

  • Opdracht 5 op blz. 115
5.8 Spelling
Bespreken
timer
15:00

Slide 4 - Slide

  • Hoe je het Voltooide deelwoord schrijft
  • Hoe je het bijvoeglijk naamwoord schrijft
5.8 Spelling 
In deze paragraaf leer je:

Slide 5 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (mens, dier, plant, ding)
Bijvoorbeeld:
  • de maaltijd   - de lekkere maaltijd     - een lekkere maaltijd
  • de muur        - de hoge muur             - een hoge muur
  • het dak         - het lekke dak               - een lek dak
     het kasteel   - het oude kasteel          - een oud kasteel
      
  • de ring        - de gouden ring             - een gouden ring
5.8 Spelling
Leertekst :  Bijvoeglijk naamwoord (bn) (blz. 116)

Slide 6 - Slide

  • Bespreken 6 en 7 op blz. 116-117
  • Werken aan het werkblad 
5.8 Spelling
timer
15:00

Slide 7 - Slide

  • Ga naar Max Online, hoofdstuk 5
    oefen bij de paragrafen lezen, Woorden, Grammatica en Spelling.  
  • Doe de oefeningen bij TestJezelf.
  • Oefen de woorden en de betekenissen ook met de
     Woordtrainer.
Oefenen voor de hoofdstuktoets
Test jezelf

Slide 8 - Slide

  • Je hebt geleerd hoe je de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt) schrijft van een sterk werkwoord.
    Bijvoorbeeld:

  • tt: ik zwem      - hij zwemt   - wij zwemmen
  • vt: ik zwom     - hij zwom     - wij zwommen
5.8 Spelling
Leertekst :  Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 9 - Slide

  • Het Voltooide deelwoord (vd) is ook een vorm van het werkwoord. Het staat vaak achter aan in de zin. 
  • Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat meestal ' een pv van 'hebben', 'zijn' of 'worden.
5.8 Spelling
Leertekst :  Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 10 - Slide

  • We zijn naar huis gefietst.
            pv                    vd
  • De jongen heeft heel hard gerend.
                         pv                        vd
  • Ik ben naar de overkant gezwommen.
           pv                                     vd
  • In de leertekst van bladzijde 113 staan nog meer voorbeelden.
5.8 Spelling
Leertekst :  Voltooid deelwoord  (vd) (blz. 113)

Slide 11 - Slide

  • Opdracht 2 op blz. 113 en opdracht 3 op blz. 114
5.8 Spelling
Bespreken 

Slide 12 - Slide

  • het voltooide deelwoord van zwakke  werkwoorden eindigt meestal met een -d of een -t.            . 
5.8 Spelling
Leertekst :  Voltooid deelwo ord  (vd) (blz. 114)

Slide 13 - Slide

  • het voltooid deelwoord van sterk werkwoorden schrijf je zoals je het zegt:

  • We hebben lekker gezwommen.
  • Dat had ik nooit gedacht.
  • Ik heb een nieuwe fiets gekregen.              .
5.8 Spelling
Leertekst :  Voltooid deelwoord  (vd) (blz. 114)

Slide 14 - Slide

  • Werkwoorden in tegenwoordige tijd (tt)
  • Werkwoorden in de verleden tijd (vt)
  • Werkwoorden in de voltooide tijd (voltooid deelwoord = vd)
5.8 Spelling
Geleerd
timer
15:00

Slide 15 - Slide

  • Lezen (5.3)
    - Herkennen van de tekstdoelen informeren, amuseren en activeren zijn.
    - Wat verkennend-, nauwkeurig- en zoeken lezen is.
    - het verschil tussen een feit en een mening
    - Wat verwijswoorden zijn (hij, hem, zij, haar, dat , die, daar enz).
  • Woorden (5.5)
    - De betekenissen kennen van de 25 nieuwe woorden 
    - Hoe je in een tekst de betekenis kunt vinden van een woord.
  • Grammatica (5.7)
    - herkennen van bijvoeglijk naamwoord, voorzetsels en telwoorden.
  • Spelling (5.8)
    - Werkwoorden in tegenwoordige en verleden tijd, en als voltooid deelwoord.
    - Hoe je correct het bijvoeglijk naamwoord schrijft.
5.7 Hoofdstuktoets 5 (tijdens toetsweek) 

Slide 16 - Slide

  • Het voltooid deelwoord (vd) is ook een vorm van het werkwoord. Het staat vaak achter aan in de zin. 
  • Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat meestal '
     een pv van 'hebben', 'zijn' of 'worden.
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 114)

Slide 17 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.
  • het hondje is klein      => het kleine hondje
  • de auto is oud             => de oude auto
  • dat plan is geweldig   => het geweldige plan
  • het gras is groen         => het groene gras
  • het gesprek is raar      => het rare gesprek
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst bijvoeglijk naamwoord (blz. 108)

Slide 18 - Slide

Voorzetsels (vz) zijn woordjes, zoals: na, tijdens, vanwege, door, van, voor.
Voor het vinden van een voorzetsel kun je het ezelsbruggetje de kast of de vakantie gebruiken.
Een voorzetsel kun je altijd vóór deze woorden zetten:
  • op de kast, achter de kast, naast de kast; 
  • in de vakantie, gedurende de vakantie, na de vakantie.
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Leertekst: Voorzetsel (vz) (blz. 109)

Slide 19 - Slide

  • Woorden die een aantal of hoeveelheid aangeven, noem je telwoorden (tw).
    Voorbeelden van telwoorden: vier, honderd, veel, eerste, duizendste, middelste..
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Leertekst: Telwoord (tw) (blz. 111)

Slide 20 - Slide

  • Antwoorden opdracht 5, 6 (blz. 109 - 110)
5.7 Grammatica
Opdrachten bespreken

Slide 21 - Slide

  • Opdracht 9 (blz. 111)
  • Opdracht 10 (blz. 112)

5.7 Grammatica - woordsoorten
Samen maken

Slide 22 - Slide

  • hoe je bijvoeglijk naamwoord vindt
  • hoe je voorzetsels vindt
  • hoe je telwoorden vindt.
5.7 Grammatica - woordsoorten
In deze paragraaf geleerd:

Slide 23 - Slide

  • Hoe je het voltooid deelwoord spelt
  • Hoe je het bijvoeglijk naamwoord spelt
5.8 Spelling 
In deze paragraaf leer je:

Slide 24 - Slide

  • Je hebt geleerd hoe je de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt) schrijft van een werkwoord.
    Bijvoorbeeld:

  • tt:   ik fiets      - hij fietst     - wij  fietsen
     vt:  ik fietste   - hij fietste    - wij fietsten
  • tt:  ik ren        - hij rent        -  wij rennen
     vt: ik rende     - hij rende     - wij renden
  • tt: ik zwem      - hij zwemt   - wij zwemmen
  • vt: ik zwom     - hij zwom     - wij zwommen
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 25 - Slide

  • Het voltooid deelwoord (vd) is ook een vorm van het werkwoord. Het staat vaak achter aan in de zin. 
  • Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat meestal '
     een pv van 'hebben', 'zijn' of 'worden.
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 26 - Slide

  • We zijn naar huis gefietst.
            pv                    vd
  • De jongen heeft heel hard gerend.
                         pv                        vd
  • Ik ben naar de overkant gezwommen.
           pv                                     vd
  • In de leertekst van bladzijde 113 staan nog meer voorbeelden.
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 27 - Slide

  • Lees de leertekst Voltooid deelwoord op blz. 113 nauwkeurig
  • Maak opdracht 1 en 2 (blz. 113)
5.7 Grammatica
Zelfstandig werken 

Slide 28 - Slide

5.7 Grammatica - de woordsoorten
woordsoort
afk.
voorbeeld
lidwoord
lw
de, het, een
werkwoord
ww
spelen, rennen, timmeren, sporten, hebben, geven
zelfstandig naamwoord
zn
kapper, tijdschrift, probleem, Scheveningen, tafel
bijvoeglijk naamwoord
bn
knappe, slimme, stevige, dromerige, katoenen
voorzetsel
vz
voor, met, aan, tijdens, ondanks, vanwege
telwoord
tw
één, drie, dertig, honderdtwintig, middelste, laatste

Slide 29 - Slide

  • Welke lidwoorden ken je?

  • de, het, een

5.7 Grammatica - woordsoorten
Even herhalen

Slide 30 - Slide

  • Wat is een werkwoord?
  • Iets wat er gebeurd of wat iets of iemand
     doet (doe-woord)
    - Ik schrijf een verhaal, 
    - De boom staat in de tuin,
    - De kat ligt op de schutting,
    - Zij kijken naar de wedstrijd,
    - De jongen luisterde naar goede muziek.
5.7 Grammatica - woordsoorten
Even herhalen

Slide 31 - Slide

  • Wat is een zelfstandig naamwoord?

  • mensen, dieren, planten, dingen, namen of begrippen
    slager, burgemeester
    - hond, kat, zebra
    - cactus, tulp, roos
    - tafel, raam, stoel, schutting
    - Jan, Den Haag, Madesteinweg, Noordzee
    - liefde, geloof, respect, geluk

5.7 Grammatica - woordsoorten
Even herhalen

Slide 32 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.
  • het hondje is klein      => het kleine hondje
  • de auto is oud             => de oude auto
  • dat plan is geweldig   => het geweldige plan
  • het gras is groen         => het groene gras
  • het gesprek is raar      => het rare gesprek
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst bijvoeglijk naamwoord (blz. 108)

Slide 33 - Slide

  • Maak opdracht 3, 4 (blz. 108 - 109)
  • Maak het werkblad

5.7 Grammatica
Bespreken opdrachten en werkblad

Slide 34 - Slide

Voorzetsels (vz) zijn woordjes, zoals: na, tijdens, vanwege, door, van, voor.
Voor het vinden van een voorzetsel kun je het ezelsbruggetje de kast of de vakantie gebruiken.
Een voorzetsel kun je altijd vóór deze woorden zetten:
  • op de kast, achter de kast, naast de kast; 
  • in de vakantie, gedurende de vakantie, na de vakantie.
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Leertekst: Voorzetsel (vz) (blz. 109)

Slide 35 - Slide

  • Maak opdracht 5, 6 (blz. 109 - 110)
  • Maak het werkblad voorzetsels

5.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00

Slide 36 - Slide

  • Woorden die een aantal of hoeveelheid aangeven, noem je telwoorden (tw).
    Voorbeelden van telwoorden: vier, honderd, veel, eerste, duizendste, middelste..
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Leertekst: Telwoord (tw) (blz. 111)

Slide 37 - Slide

  • Maak opdracht 9 en 10 (blz. 111 - 112)
  • Wie vindt bij opdracht 10 alle twintig woordsoorten?
     lw  = lidwoord
     zn  = zelfstandig naamwoord
     ww = werkwoord
     bn = bijvoeglijk naamwoord
     vz = voorzetsel
     tw = telwoord
     
5.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
10:00
Op blz. 128 staat een overzicht

Slide 38 - Slide

  • Je kunt de paragrafen Lezen, Woorden, Grammatica en Spelling oefenen via hoofdstuk 5 van Max Online
    (test jezelf en woordtrainer)
  • Thuis de leerteksten van deze paragrafen nog eens goed doornemen.
  • In de klas de oefeningen serieus meedoen.
Oefenen voor de Toets Nederlands

Slide 39 - Slide