5.8 Spelling les 2 1KGT

  • Pak je leesboek en ga rustig lezen
  • Etui op tafel
  • Laptop en werkboek op de hoek van je tafel
  • 26 juni Hoofdstuktoets 5
5.8 Spelling
timer
5:00
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

  • Pak je leesboek en ga rustig lezen
  • Etui op tafel
  • Laptop en werkboek op de hoek van je tafel
  • 26 juni Hoofdstuktoets 5
5.8 Spelling
timer
5:00

Slide 1 - Slide

  • Hoe je het voltooid deelwoord spelt
  • Hoe je het bijvoeglijk naamwoord spelt
  • Hoe je de trappen van vergelijking maakt
5.8 Spelling 
In deze paragraaf leer je:

Slide 2 - Slide

  • Je hebt geleerd hoe je de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt) schrijft van een zwak werkwoord.

    Bijvoorbeeld:
  • tt:   ik fiets      - hij fietst     - wij  fietsen
     vt:  ik fietste   - hij fietste    - wij fietsten
  • tt:  ik ren        - hij rent        -  wij rennen
     vt: ik rende     - hij rende     - wij renden
5.8 Spelling
Werkwoordspelling 
Even een stukje herhaling

Slide 3 - Slide

  • Je hebt geleerd hoe je de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt) schrijft van een sterk werkwoord.
    Bijvoorbeeld:

  • tt: ik zwem      - hij zwemt   - wij zwemmen
  • vt: ik zwom     - hij zwom     - wij zwommen
5.8 Spelling
Werkwoordspelling
Even een stukje herhaling

Slide 4 - Slide

  • Het voltooid deelwoord (vd) is ook een vorm van het werkwoord. Het staat vaak achter aan in de zin. 
  • Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat meestal '
     een pv van 'hebben', 'zijn' of 'worden.
5.8 Spelling
Werkwoordspelling - voltooid deelwoord
Even een stukje herhaling

Slide 5 - Slide

  • het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op een -d of een -t.
  • Maak het woord langer, dan hoor je of het -d of -t moet zijn.
  • Ik heb een voldoende voor Nederlands gehaald                  =>haalde
    -  de gehaalde voldoende                                                
  • Zij heeft het cadeau ingepakt                                               => pakte
    - het ingepakte cadeau
  • De patient was in het ziekenhuis verzorgd                          => verzorgde
     - de verzorgde patient.
5.8 Spelling
Werkwoordspelling - voltooid deelwoord

Slide 6 - Slide

  • het voltooid deelwoord van sterk werkwoorden schrijf je zoals je het zegt:

  • We hebben lekker gezwommen.
  • Dat had ik nooit gedacht.
  • Ik heb een nieuwe fiets gekregen.
5.8 Spelling
Werkwoordspelling - voltooid deelwoord

Slide 7 - Slide

  • Let op:
    Soms klinkt het voltooid deelwoord hetzelfde als het woord in de tegenwoordige tijd.
    Toch schrijf je het anders:
  • De patient was in het ziekenhuis verzorgd. (vd)  
  • Hij verzorgt de patient in het ziekenhuis. (tt)
5.8 Spelling
Werkwoordspelling - voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

  • Maak eerst opdracht 6 en 8 (blz. 165) 
  • Bespreken antwoorden 
  • Vragen
  • Maak opdracht 9 (blz. 166)


5.8 Spelling
Zelfstandig werken 
timer
5:00

Slide 9 - Slide

  • Vervolg werkwoordspelling spelling voltooid deelwoord (vd)
5.8 Spelling
Vandaag

Slide 10 - Slide

  • Ga naar Max Online, hoofdstuk 5 paragraaf lezen en paragraaf Woorden
  • Wat weet je over deze paragraaf?  
     Doe de oefeningen bij TestJezelf.
  • Oefen de woorden en de betekenissen ook met de
     Woordtrainer.
5.5 Woorden
Test jezelf

Slide 11 - Slide

  • We zijn naar huis gefietst.                               => fietste
            pv                    vd
  • De jongen heeft heel hard gerend.                 => rende
                         pv                        vd
  • Ik ben naar de overkant gezwommen.
           pv                                     vd
  • Waarmee heb jij je kamer geverfd?                =>verfde
                       pv                        vd
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 163)

Slide 12 - Slide

5.8 Spelling
timer
15:00

Slide 13 - Slide

  • Lezen (5.3)
    - Herkennen van de tekstdoelen informeren, amuseren, overtuigen en activeren.
    - Wat verkennend-, nauwkeurig- en zoeken lezen is.
  • Woorden (5.5)
    - De betekenissen kennen van de 30 nieuwe woorden 
    - Herkennen van spreekwoorden.
  • Grammatica (5.7)
    - persoonlijke - bezittelijke voornaamwoorden correct gebruiken
  • Spelling (5.8)
    - Werkwoorden in tegenwoordige en verleden tijd, en als voltooid deelwoord
    - Hoe je correct de trappen van vergelijking schrijft
5.7 Hoofdstuktoets 5 (tijdens toetsweek)
Wat moet je weten/kennen

Slide 14 - Slide

  • Je kunt de paragrafen Lezen, Woorden, Grammatica en Spelling oefenen via hoofdstuk 5 van Max Online
    (test jezelf en woordtrainer)
  • Thuis de leerteksten van deze paragrafen nog eens goed doornemen.
  • In de klas de oefeningen serieus meedoen.
Toets Nederlands (toetsweek) - hoe voorbereiden

Slide 15 - Slide

  • Antwoorden opdracht 10, 11 en 12 (blz. 156-157)
5.7 Grammatica
Opdrachten bespreken

Slide 16 - Slide

  • Het instructiefilmpje? 
     Nog niet van iedereen binnen!
  • De tekst voor je vierde fictie-opdracht?
     Deze moet 27 mei zijn ingeleverd. 
5.7 Grammatica - woordsoorten
Hoe staat het met:

Slide 17 - Slide

  • Instructiefilmpjes 
  • start paragraaf Grammatica
5.7 Grammatica
Vandaag

Slide 18 - Slide

  • wat een Persoonlijke voornaamwoorden (psv) is
  • wat een Bezittelijke voornaamwoorden (bzv)
  • de psv en bzv goed gebruiken.
5.7 Grammatica - woordsoorten
In deze paragraaf leer je:

Slide 19 - Slide

5.7 Grammatica - de woordsoorten
woordsoort
afk.
voorbeeld
lidwoord
lw
de, het, een
bijvoeglijk naamwoord
bn
knap, slim, stevig, dromerig, katoenen
zelfstandig naamwoord
zn
kapper, tijdschrift, probleem, Scheveningen
voorzetsel
vz
voor, met, aan, tijdens, ondanks, vanwege
persoonlijk voornaamwoord
psv
ik, je, u, hij, haar, het, ons, wij, jullie, hen
bezittelijk voornaamwoord
bzv
mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, onze, jullie, uw, hun
hoofdtelwoord
htw
één, drie, honderdtwintig, veel, weinig
rangtelwoord
rtw
eerste, tweede, middelste, laatste

Slide 20 - Slide

Een persoonlijk voornaamwoord (psv) verwijst naar iets iemand in het enkelvoud of meervoud:
  • Ik houd van chocola. Houden jullie ook van chocola?
  • Mijn vader is dol op koken. In het weekend staat hij uren
     in de keuken. Wij helpen hem daar vaak bij.
  • Heb je de nieuwe sneakers van Fenna gezien?
     Ik vind ze supermooi!
  • Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig.

5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Persoonlijke voornaamwoorden (blz. 151)

Slide 21 - Slide

Ik heb zin in het weekend. Gaan jullie ook naar dat feest?

Gaat Erik ook naar dat feest? Ja, ik ga samen met hem.
Sarah gaat naar een andere school. We zullen haar missen.
Zullen we vanmiddag samen huiswerk maken? Spreken we dan bij ons af?
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Persoonlijke voornaamwoorden (blz. 152)

Slide 22 - Slide

  • Maak opdracht 3, 5, 6 en 8 (blz. 151 - 153)
  • Het werkblad 


5.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00

Slide 23 - Slide

Met een bezittelijk voornaamwoorden (bzv) kun je zeggen van wie iets is:
  • Die schoenen zijn van ons.
  • Onze schoenen hebben we vast uitgedaan.
  • Mijn zusje fietst met haar klasgenoot naar onze school.
  • Mijn aardige moeder heeft een nieuwe baan.

5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Bezittelijk voornaamwoorden (blz. 154)

Slide 24 - Slide

Sommige voornaamwoorden lijken op elkaar, maar je kunt ze niet zomaar door elkaar gebruiken:
  • Ik heb mijn broer een mooi cadeau gegeven.
     Ik heb die rare broer van me / mij een cadeau gegeven.
  • Mag ik jouw fiets even lenen?
     Is die fiets van jou of van iemand anders?
  • Mag ik uw rijbewijs even zien?
     Ik zag u net door rood rijden, klopt dat?

5.7 Grammatica - woordsoorten
Me of mijn? jou of jouw? u of uw?  (blz. 155)

Slide 25 - Slide

Even voor alle duidelijkheid!

Slide 26 - Slide

Dus .......
  • Hij zegt iets tegen mij / me.

  • Hij geeft dat boek aan mij / me.

  • Dat is mijn nieuwe fiets.

Slide 27 - Slide

  • Ik heb (aan) hun het probleem uitgelegd.
     Ik heb (aan) hun een vraag gesteld.
     Zij hebben (aan) hun huis verkocht.

  • Zij hebben een geweldige presentatie gegeven!
     
    De volgende keer doen ze het vast weer zo goed.

Tip :     Hun staat (bijna) nooit aan het begin van een zin....

5.7 Grammatica - woordsoorten
Nog zo eentje:  Ze/zij of hun? (blz. 157)

Slide 28 - Slide

  • Maak opdracht 9, 10, 11, 12 (blz. 154 - 157)
  • Het werkblad 


5.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00

Slide 29 - Slide

  • Ga naar Max Online, hoofdstuk 5 paragraaf lezen en paragraaf Woorden
  • Wat weet je over deze paragraaf?  
     Doe de oefeningen bij TestJezelf.
  • Oefen de woorden en de betekenissen ook met de
     Woordtrainer.
5.5 Woorden
Test jezelf

Slide 30 - Slide

Weten jullie het verschil tussen.
een persoonlijk voornaamwoord (psv)
en 
een bezittelijk voornaamwoord (bzv)
?

5.7 Grammatica - woordsoorten

Slide 31 - Slide

Een persoonlijk voornaamwoord (psv)
verwijst naar iets of iemand.

Een bezittelijk voornaamwoord (bzv)
geeft aan van wie iets (of iemand) is.

5.7 Grammatica - woordsoorten

Slide 32 - Slide