argumentatie

ARGUMENTATIE
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

ARGUMENTATIE

Slide 1 - Slide

Doelen
  1. Je kent de volgende begrippen:  standpunt, argument, tegenargument, weerlegging.
  2. Je kent verschillende soorten argumenten:                                    feit (controleerbaar), mening (is voor iedereen anders).
  3. Je kent argumentatiestructuren:                                     enkelvoudige, meervoudige en onderschikkende argumentatie.

Slide 2 - Slide

Voorbereiding argumentatie
Bedenk allereerst:

  1. wie je wilt overtuigen en waarom
  2. wat het probleem is en wat jij daarvan vindt
  3. wat de argumenten zijn voor jouw mening
  4. wat de tegenargumenten zijn
  5. hoe je de tegenargumenten kunt oplossen of hoe je kunt uitleggen dat jouw argumenten belangrijker zijn.

Slide 3 - Slide

Argument = bewijs bij Standpunt/stelling

Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 4 - Slide

Standpunt

Standpunt: mening over iets
                         positief, negatief of twijfelachtig

Signaalwoorden: ik vind dat, volgens mij, ik denk dat, dus,                                                  daarom, kortom, mijn conclusie is

Slide 5 - Slide

Argument
Argument: verdediging of aanval van een standpunt

Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, aangezien, immers

Feitelijke argumenten: waar of onwaar, controleerbaar (het is zo, of niet).                                               
                                  Ik ga boodschappen doen bij de Jumbo, want die zit bij mij om de hoek. 

Waarderende argumenten: argument geeft aan dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, mooi of lelijk,
                                                          goed of slecht is. (Het is een mening en geen feit.)
                                    Ik ga boodschappen doen bij de Jumbo, want ik vind het een fijne  winkel.               

Slide 6 - Slide

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 7 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 8 - Quiz

Op vrijdag zijn veel mensen vrij en zijn er minder files.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 9 - Quiz

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Een argument is altijd een feit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie
  4. Nevenschikkende argumentatie (hoef je nog niet te weten)


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 14 - Slide

Argumenten kun je ondersteunen met een onderschikkend argument. Hiermee maak je het argument sterker. Bij het voorbeeld uit de vorige dia:



Standpunt: Het openbaar vervoer moet goedkoper worden
Argument 1: Dan zijn er minder files 
Ondersteunend argument bij 1: Er gebeuren dan minder ongelukken door het rijden in een file

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Meer video's
Niet alle informatie uit de volgende video's heb je in leerjaar 1 nodig. Toch is het aan te raden om ernaar te kijken, zodat je meer weet dan alleen de basis. Dit helpt je als je zelf gaat debatteren.
- Meneer Leijssius zet alles over argumentatie nog eens duidelijk op een rijtje.
- In het filmpje over 'drogredenen' kom je erachter dat redenen (argumenten) lang niet altijd kloppen. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Mijn opa dronk elke dag een paar glazen alcohol en hij is 98 geworden. Alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond.
A
cirkelredenering
B
generalisatie = alge- mene conclusie trekken
C
persoonlijke aanval
D
verkeerde vergelijking

Slide 20 - Quiz

Ik ben tegen de doodstraf. Ieder weldenkend mens is toch tegen!
A
overhaaste generalisatie
B
onjuist beroep op autoriteit
C
persoonlijke aanval
D
bespelen publiek

Slide 21 - Quiz

Ik vind haar niet aardig, want ik mag haar niet.
A
persoonlijke aanval
B
vertekenen standpunt
C
cirkelredenering (standpunt + argument)
D
onjuist beroep op autoriteit

Slide 22 - Quiz

Wat is het vervolg?
Nu je kunt argumenteren, ga je aan de slag met debatteren.
Zie hiervoor de lessonup:  

                    DEBATTEREN

Slide 23 - Slide