This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom V1AT
Slide 1 - Slide
Programma
10 minuten lezen
Leerdoelencheck grammatica
Fictie 8 en 9
Afsluiting en vooruitblik
Slide 2 - Slide
10 minuten lezen
Slide 3 - Slide
Hoe gingen de oefeningen in de invalles?
A
Heel goed
B
Wel goed
C
Wat slecht
D
Heel slecht
Slide 4 - Quiz
De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord
C
een zelfstandig werkwoord
D
een gebeurtenis
Slide 5 - Quiz
Elke goede zin heeft een persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
Op welke drie manieren kun je de persoonsvorm in een zin vinden?
Slide 7 - Mind map
Wat is een zinsdeel?
A
stukje uit een zin
B
woorden die los staan
C
stukje van een zin
D
losse woorden
Slide 8 - Quiz
Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?
De leerlingen van klas V1AT zijn twee weken terug op brugklaskamp geweest.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen
Slide 9 - Quiz
Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?
Mijn telefoon gaat veel te snel leeg.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen
Slide 10 - Quiz
Fictie 8 en 9
Je leert het verschil tussen realistische fictie en niet-realistische fictie.
Je leert wat het verschil tussen fictie en non-fictie is.
Je leert welke verhaalgenres er zijn.
Slide 11 - Slide
Fictie
Met fictie worden verzonnen verhalen bedoeld.
Ze zijn bedacht door een verteller of schrijver en hebben als doel om je te amuseren.
Slide 12 - Slide
Realistische fictie en niet-realistische fictie
Realistische fictie: is verzonnen, maar kan in werkelijkheid wel echt gebeuren.
Voorbeeld: "Oorlogswinter"
Niet-realistische fictie: kan in werkelijkheid niet gebeuren. Voorbeeld: "Harry Potter"
Slide 13 - Slide
Fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie
Slide 14 - Quiz
Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie
Slide 15 - Quiz
Fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie
Slide 16 - Quiz
Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie
Slide 17 - Quiz
Genres
Bij leesboeken kun je verschillende verhaalsoorten onderscheiden. Deze verhaalsoorten worden ook wel genres genoemd.
Slide 18 - Slide
Genres
In de bibliotheek kun je vaak aan het rugetiket van het boek zien tot welke genre deze behoort. Je ziet bijvoorbeeld de afbeeldingen zoals hier rechts.
Sommige boeken kunnen wel bij twee soorten genres horen.
Bijvoorbeeld de Donald Duck. Dit zou je een dierenverhaal, maar ook een humoristisch verhaal kunnen noemen
Slide 19 - Slide
Genres herkennen
Detective – oplossen van een misdaad
Griezelverhaal – enge dingen en vreemde wezens
Psychologisch verhaal – nadruk op innerlijk van personage
Sciencefiction – in toekomst of in ruimte (niet realistisch)
Slide 20 - Slide
soort verhaal, bijv. een griezelverhaal of verhaal over geschiedenis.
je voorstellen hoe het is om iemand anders te zijn of hoe iemand anders zich voelt
de personen in een verhaal maken dingen mee die in het echt ook kunnen gebeuren
Realistisch
Inleven
Genre
Slide 21 - Drag question
Van welke genres heb je wel eens een boek gelezen?
Slide 22 - Open question
Wat is fictie?
A
waargebeurde verhalen
B
verzonnen verhalen
C
korte verhalen
D
niet-verzonnen verhalen
Slide 23 - Quiz
Wat zijn genres?
A
een tijdssprong in het verhaal
B
een mening
C
een beoordelingswoord
D
een bepaald soort boek
Slide 24 - Quiz
Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 17 oktober
Huiswerk: maken opdr. 9 t/m 14 (p. 37) + leren p. 34 en 38