Dinsdag 28 maart 2023

Dinsdag 28  maart 2023
08.30 - 09.30 uur 
Woordenschat thema Overtuigen

12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.30 - 10.10 uur 
Disk - zelfstandig werken thema Overtuigen
12.40 - 14.20 uur 
Sport SPAZ

10.10 - 10.30 uur Pauze
10.30  - 11.20  uur  
Blink uit *
11.30 - 12.10 uur
Engels

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Dinsdag 28  maart 2023
08.30 - 09.30 uur 
Woordenschat thema Overtuigen

12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.30 - 10.10 uur 
Disk - zelfstandig werken thema Overtuigen
12.40 - 14.20 uur 
Sport SPAZ

10.10 - 10.30 uur Pauze
10.30  - 11.20  uur  
Blink uit *
11.30 - 12.10 uur
Engels

Slide 1 - Slide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 2 - Slide

regelmatig
  • iets wat steeds gebeurt met ongeveer dezelfde tijd ertussen;
  • iets wat op veel momenten zo is of gebeurt;
  • Zin:  Ik zie mijn vrienden regelmatig, want ze komen elke week eten.
  • Zin: Ik kom regelmatig te laat op mijn werk.

Slide 3 - Slide

steunen       
  • iemand helpen;
  • zorgen dat iets niet valt;
  • Werkwoord: ik steun, hij steunde, wij hebben gesteund;
  • Zin: In een moeilijke tijd heb ik veel steun aan mijn vrienden. Zij helpen mij.
  • Zin: De boeken steunen tegen elkaar. Zo vallen ze niet om.

Slide 4 - Slide

haast  
  • als je weinig tijd hebt;
  • als je iets snel wilt doen; 
  • Werkwoord wat erbij hoort = hebben (ik heb haast, hij had haast, wij hebben haast gehad);
  • Zin: Hij stond te laat op. Daarom had hij haast om op zijn werk te komen.
  • Zin: Ik heb haast! Ik moet rennen om de trein te halen.

Slide 5 - Slide

het verschil
  • iets wat anders is:
  • kan een persoon, dier of voorwerp zijn; 
  • verschillend zijn= anders zijn/ niet hetzelfde zijn;
  • Zin: Wat is het verschil tussen jou en mij?
  • Zin: Ik zie verschil tussen de twee stukken fruit.
Wat is het verschil?

Slide 6 - Slide

waard     
  • iets wat geld kost;
  • iets wat duur is, is veel waard;
  • Zin: Mijn auto is veel waard. Ik kan er veel geld voor krijgen.
  • Zin: Hoeveel is jouw naam waard?

Slide 7 - Slide

Hoeveel verschillen zie jij?

Slide 8 - Slide

Hoeveel verschillen zag jij?

Slide 9 - Mind map

Op wie kan jij steunen?

Slide 10 - Open question

Hoeveel is dit horloge waard?
A
3000 euro
B
3500 euro
C
3250 euro
D
4000 euro

Slide 11 - Quiz

Welke activiteit doe jij regelmatig?

Slide 12 - Open question

Heb jij wel eens haast? En waarom?

Slide 13 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 14 - Slide

Mijn zus lijkt op mij. Er is bijna geen..........

Slide 15 - Open question

Mensen moeten ........... naar de toilet. Anders krijgen zij buikpijn.

Slide 16 - Open question

Ik heb ........... geen tijd om mijn huiswerk te maken. Ik heb het druk!

Slide 17 - Open question

Mijn vrienden .......... elkaar als ze het moeilijk hebben.

Slide 18 - Open question

Mijn vader zegt dat die mobiel niets .......... is.

Slide 19 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: 
- waard
- het verschil
- haast
- steunen
- regelmatig

Slide 20 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
20:00

Slide 21 - Slide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Overtuigen.

Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 22 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 23 - Slide

Sport

We gaan lekker sporten

Slide 24 - Slide