H2 voorbereiding toets

Hola chicos y chicas

¿Qué vamos a hacer hoy?

1 / 37

Slide 1: Slide

SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Lesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hola chicos y chicas

¿Qué vamos a hacer hoy?

Slide 1 - Slide

El programa de hoy:

- Ser y estar

- Aanwijzend voornaamwoord

- Tener

- Presente

- Hay

Slide 2 - Slide

Ser y estar

Ser = Estar =

Slide 3 - Slide

Ser y estar

Ser = zijn Estar = zijn/zich bevinden

Slide 4 - Slide

Ser y estar

Ser = zijn Estar = zijn/zich bevinden

soy

eres

somos

sois

son

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Slide 5 - Slide

Ser y estar

Ser = zijn Estar = zijn/zich bevinden

soy

eres

somos

sois

son

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

estoy

estás

está

estamos

estáis

están

Slide 6 - Slide

Wanneer gebruik je SER?

Slide 7 - Open question

Ser y estar

Ser = zijn Estar = zijn/zich bevinden

- Eigenschappen (permanent)

- Beroep
- Afkomst

Slide 8 - Slide

Wanneer gebruik je ESTAR?

Slide 9 - Open question

Ser y estar

Ser = zijn Estar = zijn/zich bevinden

- Eigenschappen (permanent) - Plekken

- Beroep - Gevoel
- Afkomst - Tijdelijke staat

Slide 10 - Slide

Ser y estar

Ser = zijn Estar = zijn/zich bevinden

- Eigenschappen (permanent) - Plekken

- Beroep - Gevoel
- Afkomst - Tijdelijke staat

Voorbeeld: la camiseta es blanca of la camiseta está sucia.

Slide 11 - Slide

Ser y estar:
1. Yo ________ muy inteligente.
2. Mis hermanos __________ en casa.

Slide 12 - Open question

Aanwijzende voornaamwoorden

Gebruik je om dingen aan te duiden/aan te wijzen.

Slide 13 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden

Gebruik je om dingen aan te duiden/aan te wijzen.

DichTbij:

- este, esta, estos, estas

Betekent: dit of deze

Slide 14 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden

Gebruik je om dingen aan te duiden/aan te wijzen.

DichTbij:

- este, esta, estos, estas

Betekent: dit of deze

Verweg:

- ese, esa, esos, esas

Betekent: dat of die

Slide 15 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden

Aanwijzende voornaamwoorden passen zich aan aan het geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord.

Slide 16 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden

Singular (EV)

Mannelijk

Vrouwelijk

Dichtbij

Este libro

Dit boek

Esta casa

Dit huis

Verweg

Ese libro

Dat boek

Esa casa

Dat huis

Plural (MV)

Dichtbij

Estos libros

Deze boeken

Estas casas

Deze huizen

Verweg

Esos libros

Die boeken

Esas casas

Die huizen

Slide 17 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord:
Verweg --> perros

Estos

Esos

Este

Estes

Slide 18 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord:
Dichtbij --> ensalada

ese

esas

esta

esto

Slide 19 - Quiz

Tener

Tener = hebben

Slide 20 - Slide

Tener

Tener = hebben

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Tengo

Tienes

Tiene

Tenemos

Tenéis

Tienen

Slide 21 - Slide

Tener

Tener = hebben

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Tengo

Tienes

Tiene

Tenemos

Tenéis

Tienen

1. Yo (tener) _______ 14 años.

2. Mis padres (tener) _______ 3 gatos.

3.Juan y tú (tener) _______ muchos amigos.

Slide 22 - Slide

Tener

Tener = hebben

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Tengo

Tienes

Tiene

Tenemos

Tenéis

Tienen

1. Yo (tener) tengo 14 años.

2. Mis padres (tener) tienen 3 gatos.

3.Juan y tú (tener) tenéis muchos amigos.

Slide 23 - Slide

Presente

Tegenwoordige tijd

Hoe maak je de presente?

1. Stam (- ar, er of ir)

2. In welke persoon moet ik vervoegen?

3. De juiste uitgang erachter plakken

Slide 24 - Slide

Presente

Hablar

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Slide 25 - Slide

Presente

Hablar

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

habl

Slide 26 - Slide

Presente

Hablar

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

habl

amos

áis

Slide 27 - Slide

Presente

Comer

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Slide 28 - Slide

Presente

Comer

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

com

Slide 29 - Slide

Presente

Comer

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

com

emos

éis

Slide 30 - Slide

Presente

Vivir

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Slide 31 - Slide

Presente

Vivir

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

viv

Slide 32 - Slide

Presente

Vivir

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

viv

imos

ís

Slide 33 - Slide

Presente:
1. Tú --> bailar
2. Nosotros --> escribir
3. Ellos --> beber

Slide 34 - Open question

Hay

Hay = er is/er zijn

Er zijn geen vervoegingen van hay!

Slide 35 - Slide

Hay

Hay = er is/er zijn

Voorbeeld:

Hay un supermercado en el centro.
El supermercado está en el centro.

Slide 36 - Slide

¡Mucha suerte!

Slide 37 - Slide

H2 voorbereiding toets

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

More lessons like this

PRESENTE SIMPLE O INDICATIVO

Clase 32. Repaso unidad 5

Excellentie HH 2 futuro, presente perfecto, ser estar hay

week 51 la navidad

Clase 32. Repaso unidad 5

Thema 2.3 Clase 3

Ser/estar/hay/perfecto/reflexivos

Clase 32. Repaso unidad 5