2. Naar een industriële samenleving.

2. Naar een industriële samenleving. 
Voor de vakantie hebben we het gehad over hoe de industrie ontstaan is.   
Hoe de productie verliep aan het begin van de tijd van burgers en stoommachines.

Hoe en waardoor de productie toenam.
Hoe de industrie zich ontwikkelde in Nederland.
Wat door de industrie veranderde in de verhouding tussen werkgevers en werknemers.


1 / 35
next
Slide 1: Slide
Mens en maatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2. Naar een industriële samenleving. 
Voor de vakantie hebben we het gehad over hoe de industrie ontstaan is.   
Hoe de productie verliep aan het begin van de tijd van burgers en stoommachines.

Hoe en waardoor de productie toenam.
Hoe de industrie zich ontwikkelde in Nederland.
Wat door de industrie veranderde in de verhouding tussen werkgevers en werknemers.


Slide 1 - Slide

1.2 Naar een ander soort leven. 
Bespreek de eerste 4 PowerPoint slides

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Samen vragen maken.
Maak vraag 1  samen
vraag 2 zelfstandig (leerling of ik lees eerst de leerstof voor)
vraag 3 zelfstandig (leerling of ik lees eerst de leerstof voor)
Daarna verder met waar of niet waar vragen.

Slide 12 - Slide

In 1815 werd Nederland een koninkrijk: een monarchie.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Nederland en Belgie werden niet samengevoegd.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Koning Willem 1 werd staatshoofd van het Koninkrijk der Nederlanden.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Een ander woord voor grondwet is constitutie.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Constitutionele monarchie =
Een koninkrijk
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

De koning maakt wetten en zorgt dat ze uitgevoerd worden.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Staten-Generaal = ministers en parlement met Eerste en Tweede kamer.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Liberalen.
Conservatieven,
Staatshoofd
Iemand die in de politiek streeft naar meer vrijheid.
Iemand die in de politiek streeft naar behoud van bestaande toestanden.
Persoon met het hoogste gezag in de staat.

Slide 20 - Drag question

Belgie en Nederland in 1815.
Constitutie
Eerste en tweede kamer
Monarchie
Land met een koning
Grondwet
Parlement
Koninkrijk der Nederlanden

Slide 21 - Drag question

Leg de volgende slides uit
Slides 5 tm 8

Slide 22 - Slide

Samen vragen maken
Vraag 4 en 5 samen maken.
Vraag 6 zelfstandig maken (leerling of ik lees de leerstof eerst voor)
Vraag 7 zelfstandig maken (leerling of ik lees de leerstof eerst voor)

Daarna verder met waar of niet waar vragen.

Slide 23 - Slide

In 1830 ging Belgie samen met Nederland en werd het Het koninkrijk der Nederlanden.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

De nieuwe koning besloot in 1848 de grondwet te wijzigen.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Willem II was bang voor een nieuwe opstand en liet de liberaal Thorbecke de grondwet wijzigen.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

In de grondwet staat dat burgers minder vrijheden kregen en kreeg het parlement minder te zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

De Eerste kamer werd niet meer door de koning gekozen maar door de volksvertegenwoordiging in de provincie.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

In de tijd van burgers en stoommachines veranderde de samenleving in Nederland.
Door de komst van fabrieken ontstond een industriële samenleving.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Fabrieksarbeiders hadden goede leefomstandigheden.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

De slechte leef- en werkomstandigheden noemen we de sociale kwestie.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

Eerste kamer
Tweede kamer
Minister
Lid van de regering.
Deel van het parlement, waarvan de leden door de burgers gekozen zijn.
Deel van het parlement, waarvan de leden door de volksvertegenwoordiging in de provincies gekozen zijn.

Slide 32 - Drag question

Industriële samenleving =
A
Samenleving waarin meer dan de helft van de bevolking op het platteland woont en waarin veel mensen werken in boerderijen.
B
C
D
Samenleving waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en waarin veel mensen werken in industrie en diensten.

Slide 33 - Quiz

Sociale kwestie =
A
Vraagstuk over de goede leef- en werkomstandigheden van werkgevers.
B
Vraagstuk over de slechte leef- en werkomstandigheden van arbeiders

Slide 34 - Quiz

Huiswerk

Maak vraag 8 en 9 op blz 50
Maak vraag 1 tm 3 op blz 51.

Slide 35 - Slide