HV4 Chromosomen, allelen en eigenschappen

Thema 3
Genetica = 
Erfelijkheidsleer!


1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2-4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Thema 3
Genetica = 
Erfelijkheidsleer!


Slide 1 - Slide

Wat leren we deze les? 
- Korte herhaling chromosomen, mitose, meiose...
- Wat zijn genen en allelen?
- Je weet wat dominante en recessieve allelen zijn en op welke manier deze in je fenotype tot uiting kunnen komen. 

Slide 2 - Slide

0

Slide 3 - Video


Een chromsoom kan dubbel zijn (rechts op afbeelding), wanneer er celdeling gaat plaatsvinden. Dan verdubbelt het chromosoom en zit het DNA in het midden nog aan elkaar en krijg je die 'typische' X-vorm: chromatiden. 

Wanneer er geen celdeling plaatsvindt, is het chromosoom enkelvoudig (links op afbeelding).

A = chromosoom
B = chromosomenpaar
C = chromatide

Slide 4 - Slide

Kerndeling (mitose)
1. Kopiëren van DNA (S-fase van celcyclus): ontstaan twee chromatiden die bij centromeer aan elkaar zitten. 

2. Mitose start na G2-fase (tijdens M-fase): alle chromosomen worden eerlijk verdeeld over twee nieuwe cellen. 

3. Chromosomen liggen naast elkaar op evenaar van de cel (metafase)
4. Trekdraden ontstaan vanuit het spoellichaampje op de 'noordpool en zuidpool' van de cel en hechten aan centromeer van ieder chromosoom.

5. Trekdraden trekken zich terug: trekken chromatiden uit elkaar: chromosoom is nu weer enkel, iedere chromatide in andere helft van de cel. 

Slide 5 - Slide

1

Slide 6 - Video

01:30
Gespiraliseerd chromosoom
Dát is dus wat je als 'typisch' plaatje van een chrosoom vaak ziet! 

Slide 7 - Slide

Dominant en recessief

Slide 8 - Slide

Wat is de juiste omschrijving
van een gen?
A
Een stukje DNA dat codeert voor het maken van één eiwit
B
Eén van de chromosomen van een chromosomenpaar
C
Een eiwit
D
Een stukje chromosoom dat codeert voor het maken van één eiwit

Slide 9 - Quiz

Allelen
Van ieder chromosoom heb je er twee: samen een chromosomenpaar

Van ieder gen heb je er dus óók twee: een genenpaar

Die kunnen net verschillend zijn: bijvoorbeeld een variant voor blauwe ogen en een variant voor bruine ogen. Eén zo'n variant heet dan een allel
Chromosomenpaar:

Slide 10 - Slide

Wat betekent het woord 'dominant'?
A
Iets/iemand die overheersend is of meer invloed heeft dan de rest.
B
Iets/iemand die zwakker is of minder invloed heeft dan de rest.
C
Iets/iemand die onhandig is of vaak dingen verkeerd doet.
D
Iets/iemand die heel slim is of altijd het goede antwoord weet.

Slide 11 - Quiz

Dominant / recessief




Je hebt net geleerd dat je van ieder gen twéé varianten hebt: op ieder chromsoom van het chromosomenpaar eentje. Iedere variant noemen een allel
Zo'n allel kan dominant (overheersend) zijn of recessief (ondergeschikt).

Slide 12 - Slide

Blauwe of bruine ogen?
De eigenschap die hoort bij het DOMINANTE allel komt altijd tot uiting, óók als je ook de andere (recessieve) variant van het gen hebt. 

Beantwoord hierover de vragen op de volgende slides... 

Slide 13 - Slide

Welke kleur ogen heeft de persoon met de allelen in de afbeelding?
timer
0:20
A
Blauw
B
Bruin
C
Dat is niet te zeggen
D
Groen

Slide 14 - Quiz

Welke kleur ogen heeft de persoon met de allelen in de afbeelding?
timer
0:30
A
Blauw
B
Bruin
C
Dat is niet te zeggen
D
Groen

Slide 15 - Quiz

Schrijfwijze
Om de boel overzichtelijk te houden, geven we de allelen een letter (dan hoeven we ze niet telkens voluit te schrijven!)

Dominant: HOOFDLETTER (bijvoorbeeld B)
Recessief: kleine letter (bijvoorbeeld b)

Het allel voor bruine ogen heet dan B, het allel voor blauwe ogen noemen we b. 

Je hebt twéé allelen voor deze eigenschap (op ieder chromosoom van het chromosomenpaar één), dus je genotype voor deze eigenschap is BB, Bb of bb.

Slide 16 - Slide

We noemen het (dominante) allel voor bruine ogen B (hoofdletter) en het (recessieve) allel voor blauwe ogen b (kleine letter).

Welk genotype kan iemand met blauwe ogen hebben?
A
BB
B
Bb
C
bb
D
Dat kun je niet weten

Slide 17 - Quiz

We noemen het (dominante) allel voor bruine ogen B (hoofdletter) en het (recessieve) allel voor blauwe ogen b (kleine letter).
Welk genotype kan iemand met bruine ogen hebben?
A
Alleen BB
B
BB of Bb
C
Alleen bb
D
Dat kun je niet weten

Slide 18 - Quiz

Tongrollen
1 Bij de mens is het kunnen rollen van de tong (A) dominant over dat niet kunnen (a).
Een man die heterozygoot is voor deze eigenschap krijgt kinderen met een vrouw die haar tong niet kan rollen.
a. Werk de kruising uit.
b. Hoe groot is de kans dat hun kinderen niet met hun tong kunnen rollen?
c. Hoe groot is de kans op kinderen die heterozygoot zijn voor deze eigenschap?

Slide 19 - Slide

Antwoord
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa

Slide 20 - Slide

Opdrachten
Maak de opdrachten van het uitgereikte vel verder af

Slide 21 - Slide