Duidelijk formuleren en samenhang in een tekst.

Duidelijk formuleren
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Duidelijk formuleren

Slide 1 - Slide

Deze les
In deze les:
  • Geef je elkaar tips om in geschreven teksten duidelijker te formuleren.
  • Leer je bewust signaalwoorden en -zinnen te gebruiken om tekstverbanden duidelijk te maken


Slide 2 - Slide

Wat staat hier?
  • ‘Alles overwegende, de voors en tegens tegen elkaar afstrepend, als ik alles nog eens op een rijtje zet, kan ik niets anders concluderen dan dat ik op een ander spoor zat dan jij en dat ik toe zal moeten geven dat dit niet in de juiste richting was.’
  • Je hebt gelijk.
 

Slide 3 - Slide

Deze les
Kort en bondig formuleren

Slide 4 - Slide

Kort en bondig formuleren
  • Korte zinnen--> Durf punten te zetten in plaats van komma's.
  • Niet eindeloos uitleggen, maar alleen de hoofdzaken noemen.
  • Geen overbodige werkwoorden gebruiken.


Slide 5 - Slide

Kort en bondig formuleren
  • Geen overbodige werkwoorden gebruiken:

Vormen van kunnen, zullen en worden weglaten in de zinnen.



Slide 6 - Slide

Passieve tekst
Het klachtenformulier moet door de gast binnen twee weken worden teruggestuurd naar de klantenservice.
De klachten worden door de klantenservice verwerkt in de volgorde van de datum van ontvangst. Uiteindelijk wordt door de manager van de klantenservice beslist welke klachten in aanmerking genomen zullen worden voor een tegemoetkoming. Reacties op de klachten zullen gegeven worden door een van onze klantenservicemedewerkers.

Slide 7 - Slide

Actieve tekst
De gast moet het klachtenformulier binnen twee weken naar de klantenservice terugsturen. De klantenservice verwerkt de klachten in de volgorde van de datum van ontvangst. De manager van de klantenservice beslist uiteindelijk welke klachten in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Onze klantenservicemedewerkers geven reacties op de klachten.

Slide 8 - Slide

Kort en bondig formuleren
Wat is kort?
Maximaal 20 woorden in een zin.

Geen overbodige woorden gebruiken. Woorden als toch, nog, heel enzovoort kun je vaak net zo goed (of beter) weglaten:
De docent is heel slim. > De docent is slim.

Niet eindeloos uitleggen, maar alleen de hoofdzaken noemen:


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Formuleer positief
  • Het is niet verstandig om olijfbomen in de winter buiten te laten staan.
  • Het is verstandig om olijfbomen in de winter binnen te zetten.

Slide 11 - Slide

Lay-out
  • (tussen)kopjes
  • witregels
  • alinea’s
  • dots

Slide 12 - Slide

Maken
Nu Nederlands
Taalverzorging H4.1 Tekstverbanden
Opdracht 3 en 4

Slide 13 - Slide

Signaalwoorden en zinnen.
  • Gebruik ze om de verbanden in zinnen, tussen zinnen en tussen alinea’s en grotere tekstdelen duidelijk te maken.
  • Vooral bij volgorde: formuleer met variatie.
    Alleen ‘Eerst ... dan ... dan ... dan ... ten slotte ...’ is saai.
  • Gebruik ze als het kan en je tekst er duidelijker van wordt, maar overdrijf niet.

Slide 14 - Slide

Maken
Nu Nederlands
Taalverzorging H4.2 Tekstverbanden
Opdracht 3 - 5

Slide 15 - Slide

Toepassen op artikel vorige les
  1. Zinslengte
  2. Signaalwoorden
  3. Kort en bondig formuleren
  4. Lay-out

Slide 16 - Slide

1 Opdracht zinslengte
  • Controleer of je genoeg varieert in lengte. Staan er niet te veel zinnen met ongeveer dezelfde lengte achter elkaar?
  • Beoordeel de zinnen: zijn er zinnen die beter in tweeën geknipt kunnen worden? Zijn er zinnen die beter samengevoegd kunnen worden? 

Slide 17 - Slide

2 Opdracht kort en bondig schrijven
  • Lees de tekst nog eens aandachtig door en kijk of er ook woorden weg kunnen.
  • Let vooral op woorden als zal en zullen. 
  • Ook voorzetseluitdrukkingen als 'met behulp van' en 'met betrekking tot' kun je vaak vervangen door één voorzetsel. Of misschien kun je een zin anders formuleren waardoor de betekenis hetzelfde blijft en je toch minder woorden gebruikt. 
Schrijven is schrappen!

Slide 18 - Slide

3 Opdracht signaalwoorden en -zinnen
  1. Onderstreep in je eigen artikel de signaalwoorden.
  2. Trek je conclusie door jezelf de volgende vragen te stellen:
  • Maak ik gebruik van voldoende signaalwoorden? (is tussen alle alinea’s duidelijk het verband aangeven m.b.v. signaalwoorden?)
  • Geeft elk signaalwoord het juiste verband aan of moet ik een ander signaalwoord gebruiken?
  • Zijn de signaalwoorden voldoende gevarieerd?
Verbeter zo nodig je artikel.

Slide 19 - Slide

4 Opdracht Lay-out
Controleer en verbeter je tekst met de volgende vragen en opdrachten:
  1. Is er een duidelijk alinea-indeling zichtbaar? ( witregels, tussenkopjes etc.) Maak witregels en tussenkopjes waar nodig.
  2. Benoem per alinea met één of twee woorden het deelonderwerp:
    bevat elke alinea maar één deelonderwerp? 
  3. Zorg dat elke alinea maar één deelonderwerp heeft door alinea's zo nodig te splitsen in meerdere alinea's.

Slide 20 - Slide