Duidelijk formuleren en samenhang in een tekst.

Duidelijk formuleren
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Duidelijk formuleren

Slide 1 - Slide

Inhoud
In deze les:
  • Geef je elkaar tips om in geschreven teksten duidelijker te formuleren.
  • Leer je bewust signaalwoorden en -zinnen te gebruiken om tekstverbanden duidelijk te maken


Slide 2 - Slide

Wat staat hier?
  • ‘Alles overwegende, de voors en tegens tegen elkaar afstrepend, als ik alles nog eens op een rijtje zet, kan ik niets anders concluderen dan dat ik op een ander spoor zat dan jij en dat ik toe zal moeten geven dat dit niet in de juiste richting was.’
  • Je hebt gelijk.
 

Slide 3 - Slide

Hoe kun je duidelijk formuleren?

Slide 4 - Open question

Kort en bondig formuleren
  • Korte zinnen--> Durf punten te zetten i.p.v. komma's
  • Niet eindeloos uitleggen, maar alleen de hoofdzaken noemen.
  • Geen overbodige werkwoorden gebruiken.


Slide 5 - Slide

Kort en bondig formuleren
  • Vormen van willen, kunnen, mogen, moeten, zullen en gaan weglaten in de zin.
  • Na het huisbezoek zouden wij graag met u in gesprek willen gaan om het vervolgtraject in beeld te kunnen brengen.
  • Na het huisbezoek brengen we in een gesprek het vervolgtraject in beeld.


Slide 6 - Slide

Formuleer positief
  • Het is niet verstandig om olijfbomen in de winter buiten te laten staan.
  • Het is verstandig om olijfbomen in de winter binnen te zetten.

Slide 7 - Slide

Lay-out
  • (tussen)kopjes
  • witregels
  • alinea’s
  • dots

Slide 8 - Slide

Maken
Nu Nederlands
Taalverzorging H4.1 Tekstverbanden
Opdracht 3 en 4

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden en zinnen.
  • Gebruik ze om de verbanden in zinnen, tussen zinnen en tussen alinea’s en grotere tekstdelen duidelijk te maken.
  • Vooral bij volgorde: formuleer met variatie. ‘Eerst ... dan ... dan ... dan ... ten slotte ...’ is saai.
  • Gebruik ze als het kan en je tekst er duidelijker van wordt, maar overdrijf niet.

Slide 10 - Slide

Maken
Nu Nederlands
Taalverzorging H4.2 Tekstverbanden
Opdracht 3 - 5

Slide 11 - Slide

Toepassen
Kies uit één van de volgende toepassingsopdrachten:
  1. Zinslengte
  2. Signaalwoorden
  3. Kort en bondig formuleren
  4. Lay-out.

Slide 12 - Slide

1 Opdracht zinslengte
  • Controleer of je genoeg varieert in lengte. Staan er niet te veel zinnen met ongeveer dezelfde lengte achter elkaar?
  • Beoordeel de zinnen: zijn er zinnen die beter in tweeën geknipt kunnen worden? Zijn er zinnen die beter samengevoegd kunnen worden? 

Slide 13 - Slide

2 Opdracht kort en bondig schrijven
Lees de tekst nog eens aandachtig door en kijk of er ook woorden weg kunnen.
Let vooral op woorden als zal en zullen. Ook voorzetseluitdrukkingen als 'met behulp van' en 'met betrekking tot' kun je vaak vervangen door één voorzetsel. Of misschien kun je een zin anders formuleren waardoor de betekenis hetzelfde blijft en je toch minder woorden gebruikt. Schrijven is schrappen.

Slide 14 - Slide

3 Opdracht signaalwoorden en -zinnen
  1. Onderstreep in je eigen artikel de signaalwoorden.
  2. Benoem welk verband het signaalwoord aangeeft.
  3. Trek je conclusie door jezelf de volgende vragen te stellen:
  • Maak ik gebruik van voldoende signaalwoorden? (is tussen alle alinea’s duidelijk het verband aangeven m.b.v. signaalwoorden?)
  • Geeft elk signaalwoord het juiste verband aan of moet ik een ander signaalwoord gebruiken?
  • Zijn de signaalwoorden voldoende gevarieerd?
Verbeter zo nodig je artikel.

Slide 15 - Slide

4 Opdracht Lay-out
Controleer en verbeter je tekst met de volgende vragen en opdrachten:
  1. Is er een duidelijk alinea-indeling zichtbaar? ( witregels, tussenkopjes etc.) Maak witregels en tussenkopjes waar nodig.
  2. Benoem per alinea met één of twee woorden het deelonderwerp: bevat elke alinea maar één deelonderwerp? Zorg dat elke alinea maar één deelonderwerp heeft door alinea's zo nodig te splitsen in meerdere alinea's.

Slide 16 - Slide

Welke opdracht ga je maken?
A
Opdracht zinslengte
B
Opdracht kort en bondig schrijven.
C
Opdracht signaalwoorden
D
Opdracht lay-out

Slide 17 - Quiz

Hoe nuttig vond je deze les?
010

Slide 18 - Poll