3tb Spelling aan elkaar of los

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Dagopening

Slide 2 - Slide

Welkom
Ga rustig zitten volgens de plattegrond.  

Pak  je boek voor op blz 196, schrift en pen. 
En log alvast in op deze LessonUP. 





timer
3:00

Slide 3 - Slide

Vandaag
  • Dagopening 
  • Startopdracht
  • Uitleg samenstellingen
  • Zelfstandig werken 
  •  Nakijken opdracht 3 en 4
  • Afsluiting

Slide 4 - Slide

  • Je kunt bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven (2F).
Lesdoelen

Slide 5 - Slide

Startopdracht
Bespreek in tweetallen. * Wat is het verschil in betekenis tussen:


- dames fietsen en damesfietsen;
- een lange baanwedstrijd en een langebaanwedstrijd;
- zestien jarigen en zestienjarigen.

Slide 6 - Slide

SO!

Slide 7 - Slide

Aan elkaar of los?
blz. 196-197.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Aan elkaar of los?
Woorden die in het Nederlands één begrip zijn, schrijf je aan elkaar. Ze hebben één klemtoon:
  • Vakantiehuisje
  • Terreinwagen.
  • Ook werkwoorden: ophalen, nakijken, terugsturen.
Als je twee klemtonen hoort, schrijf je de woorden niet aan elkaar.
  • Sfeervol huisje
  • Supermooie wagen.


Slide 10 - Slide

Waar zit de beklemtoonde lettergreep in 'onlineverbinding'?
A
on
B
line
C
ver
D
binding

Slide 11 - Quiz

Waar zit de beklemtoonde lettergreep in 'gebruiksaanwijzing'?
A
ge
B
bruiks
C
aan
D
wijzing

Slide 12 - Quiz

Waar zit de beklemtoonde lettergreep in 'miljardenfraude'?
A
mil
B
jar
C
den
D
fraude

Slide 13 - Quiz

Samenstellingen worden in het Nederlands aan elkaar geschreven als ze samen één begrip vormen.: deurbel, broodmes. 
Ze hebben één klemtoon:
tennisracket, trainingsbroek.

Maar let op bij twee klemtonen: professioneel racket, goedkope broek.
Aan elkaar of los?

Slide 14 - Slide

  • Woorden van drie woorden of minder die samen één woorden. Noem je ook wel samenstellingen (banketstaaf, bruinebonensoep).

  • Werkwoorden die beginnen met op, over, na etc. Opeten, nakijken, opschrijven, overzien. 
De volgende woorden
schrijf je aan elkaar:

Slide 15 - Slide

Aan elkaar
Los
polstok+hoog+springen
vier+sterren+hotel
korte+baan+schaatser
er+achter+langs

Slide 16 - Drag question

Aan elkaar
Los
post+pakket+bezorger
veel+eisende+leraar
zes+en+twintig
voor+uit+komen

Slide 17 - Drag question

Schrijf de woorden in onderstaande zin waar nodig aan elkaar.

'Mijn vader wil graag kennis maken met de vriendin met wie ik op zomer vakantie ga in een rode camper bus.'

Slide 18 - Open question

Schrijf de woorden in onderstaande zin waar nodig aan elkaar.

'Het te kort op de rekening van meneer De Bree was
op gelopen tot dertien honderd euro.'

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Aan het werk
Wat?
Cursus 7.4 Aan elkaar of los?
(blz. 198-199).
Maak opdracht 1 t/m 5. 
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in stilte.
Hulp
Oogje.
Tijd
Timer.
Klaar?
Werk alvast verder aan paragraaf 7.5.
timer
10:00

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

  • Je kunt bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven (2F).
Lesdoelen

Slide 24 - Slide

Hoe ging het oefenen met
deze spellingregel je af?


😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

In welke gevallen schrijf je woorden aan elkaar?
Noem één van de vijf gevallen en geef hierbij een voorbeeld.

Slide 28 - Open question

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 29 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 30 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Vijf sterren hotel
B
Vijfsterren hotel
C
Vijf sterrenhotel
D
Vijfsterrenhotel

Slide 31 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
bruine bonen soep
B
bruine bonensoep
C
bruinebonensoep

Slide 32 - Quiz

aan elkaar of los?
A
daar om heen
B
daaromheen
C
daarom heen
D
daar omheen

Slide 33 - Quiz