Personalpronomen Nominativ / Akkusativ / Dativ

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

das Personalpronomen

Lernziele

de vormen van het persoonlijk voornaamwoord herhalen

het persoonlijk voornaamwoord toepassen

persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

    Vul een persoonlijk voornaamwoord in op het streepje.

  1. Ist deine Schwester morgen zu Hause? – Ja, ______ ist zu Hause.

  2. Wo ist ihr Fahrrad? – Ich glaube, ______ steht im Keller.

  3. Hast du den Film gesehen? – Ja, ich habe ______ gestern gesehen.

  4. Wo ist Karoline geblieben? Hast du etwas von ______ gehört?

  5. Der Vater kaufte ein Buch für (haar)______ .

  6. Ich habe (jullie) ______ doch geschrieben, dass (jullie) ______ (ons) ______          morgen nicht besuchen könnt.

 

Übung

Vervang het zelfstandig naamwoord door een 

persoonlijk voornaamwoord.

Let goed op de naamval! (voorzetsel? ontleden?)

Ist deine Schwester morgen zu Hause? –
Ja, ______ ist zu Hause.

Wo ist ihr Fahrrad? –
Ich glaube, ______ steht im Keller.

Hast du den Film gesehen? –
Ja, ich habe ______ gestern gesehen..

Wo ist Petra geblieben?
Hast du etwas von ______ gehört?

Der Vater kaufte ein Buch für (haar)______ .

Vertaal het voorzetsel en zet het juiste persoonlijk voornaamwoord erachter.

Gebruik je Spickzettel!

Wer ist (na u) an der Reihe?

Mach dir keine Sorgen (om mij).

(Tegen haar) hast du keine Chance.

Wann hast du dich (met hem) verabredet(=afgesproken)?

Wir beginnen das Treffen nicht (zonder u).

Das Treffen kann doch (bij mij) stattfinden(=plaatsvinden)?

Ich komme nach der Geburtstagsfeier
gleich (naar hen).

persoonlijk of bezittelijk?

Weißt du wo meine Brille ist? Ich kann sie nicht finden.

Heb je je pen meegenomen? 

Hast du deinen Stift mitgebracht? 

persoonlijk of bezittelijk?

persoonlijk voornaamwoord: 

• verwijst naar een persoon óf                 
• vervangt een zelfstandig naamwoord
• heeft drie vaste vormen ( ich - mir - mich )

bezittelijk voornaamwoord:

• geeft aan dat iets van iemand is/bij iemand hoort
• ein-groep --> kan een uitgang achter komen

mir

1. persoonlijk
2. bezittelijk

euch

1. persoonlijk
2. bezittelijk

unser

1. persoonlijk
2. bezittelijk

ihr

1. persoonlijk
2. bezittelijk

Ihr

1. persoonlijk
2. bezittelijk

Ihnen

1. persoonlijk
2. bezittelijk

uns

1. persoonlijk
2. bezittelijk

Lernziel 1
Ik kan de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord invullen
met behulp van ontleden.

😒🙁😐🙂😃

Lernziel 2
Ik kan een zelfstandig naamwoord vervangen door het juiste persoonlijk voornaamwoord.

😒🙁😐🙂😃

Lernziel 3
Ik herken de voorzetsels en kan opzoeken welke naamval erbij hoort.

😒🙁😐🙂😃

Lernziel 4
Ik weet het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord.

😒🙁😐🙂😃