This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Tijdens de les
Wat weten we nog
wat ga je vandaag leren
instructie
oefenen
afronden
Slide 1 - Slide
Wat weten we al?
Je weet dat je een zin in stukken kunt delen.
Je weet wat de persoonsvorm is.
Je weet wat een werkwoord is. (dit moet je echt weten voor de komende lessen.)
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Je leert tijdens deze les:
Dat er doe zinnen en zijn zinnen zijn.
Je kunt het predicaat uit de zin halen.
Het predicaat is het belangrijkste woord in de zin.
Je kunt de valentie bepalen. (aantal rollen in een zin.)
Slide 3 - Slide
Wat is het predicaat?
de regisseur
Wat er in de zin gebeurt
Hoeveel deelnemers er nodig zijn
Wat die deelnemers precies doen
Een handeling, die door het onderwerp verricht wordt, bijvoorbeeld lachen
Een eigenschap, die het onderwerp draagt, bijvoorbeeld ziek
Slide 4 - Slide
Voorbeeld 1
Klaartje eet graag spaghetti
Slide 5 - Slide
voorbeeld 2
Bart geeft zijn collega’s een boek.
Slide 6 - Slide
Valentie
Dit is het aantal deelnemers dat nodig is om de handeling uit te kunnen voeren.
eet: iemand die eet en iets dat gegeten wordt.
Dus de valentie is 2.
Degene die eet = onderwerp
Hetgeen gegeten wordt = lijdend voorwerp
Slide 7 - Slide
Valentie
Dit is het aantal deelnemers dat nodig is om de handeling uit te kunnen voeren.
Geven: iemand die iets geeft (onderwerp), iets dat gegeven wordt (lijdend voorwerp) en degene die iets ontvangt (meewerkend voorwerp).
De valentie van geven = 3
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Wat is het predicaat?
1. Tom Dumoulin fietst het snelst van allemaal. 2. De kleuters drinken tevreden hun appelsap. 3. De danseres wachtte vol spanning op de eerste voorstelling. 4. De ministers hebben van de koning een brief ontvangen. 5. De huizen worden begin volgend jaar gebouwd.
Slide 10 - Slide
Vul van elke zin het predicaat in.
Slide 11 - Open question
Valentie 0: Heeft niets nodig
Valentie 1: Heeft 1 deelnemer nodig
Valentie 2: Heeft 2 deelnemers nodig
Valentie 3: Heeft 3 deelnemers nodig.
niest
hockeyt
geeft
overhandigt
ziet
leest
bakt
bijt
vertelt
onderwijst
garandeert
turnt
kookt
regent
ontploft
Slide 12 - Drag question
De persoonsvorm
Je maakt 2 groepen van persoonsvormen.
Let goed op.
Je krijgt 5 minuten.
timer
1:00
Slide 13 - Slide
Doen of zijn?
werkwoordelijk gezegde hoort bij doen,
zelfstandige werkwoorden.
De spits scoort een doelpunt.
De spits heeft gescoord.
De leerling luistert naar de uitleg.
De leerling heeft naar de uitleg geluisterd.
Slide 14 - Slide
Op het grasveld heeft Kerim een mooie handstand gemaakt. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 15 - Open question
Kerim maakt een mooie handstand. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 16 - Open question
Zijn vader moet lachen om Kerim. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 17 - Open question
Zijn vader lacht. Wat is het werkwoordelijk gezegde?