Bespreking examen 2021 VMBO TL

Bespreking examen VMBO-TL 2021
Leesvaardigheid: 40 punten.
Schrijfopdracht 13 punten. 

Uitleg per vraag, moeilijke (examen)woorden, tips om op te letten tijdens het examen en hoofdstukken uit je boek die belangrijk zijn om te leren voor het examen. 



1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bespreking examen VMBO-TL 2021
Leesvaardigheid: 40 punten.
Schrijfopdracht 13 punten. 

Uitleg per vraag, moeilijke (examen)woorden, tips om op te letten tijdens het examen en hoofdstukken uit je boek die belangrijk zijn om te leren voor het examen. 



Slide 1 - Slide

Vraag 1:
Hoofdonderwerp van een tekst (H.26 - Kern):
De hoofdgedachte is het antwoord op de vraag:
'Wat zegt de schrijver over het onderwerp?'
In de inleiding of in het slot geeft de schrijver veelal de hoofdgedachte.
In de tekst: r. 8 - 14. 
Antwoord: C

Slide 2 - Slide

Vraag 2:
Inleiding (H.13 - Kern):
Doel van een inleiding: de schrijver wil je nieuwsgierig maken, zodat je de hele tekst gaat lezen. Dit kan door bijvoorbeeld:
- een voorbeeld te geven
- de opbouw van de tekst te geven
- zijn/haar mening verwoorden
- alvast belangrijke informatie geven

Slide 3 - Slide

Vervolg vraag 2:
De hoofdgedachte geeft eigenlijk ook het probleem aan. 

Centrale probleem: waar gaat het de hele tekst over? 
Antwoord: D

Slide 4 - Slide

Vraag 3:
Verklaring: uitleg
gelinkt worden aan: gekoppeld worden aan

In regel 21 t/m 24 staan twee verklaringen.
a) geen gezamenlijke vrienden - geen sociale druk
b) de kans dat je elkaar tegen het lijf aanloopt is verwaarloosbaar.


Slide 5 - Slide

Vraag 4:
Verklaring: uitleg
Tip: Let op de woorden 'waar het op neerkomt' - (wat ik eigenlijk wil zeggen-verklaren)

1) confrontatie vermijden en/of het moeilijk vinden om 'sorry', maar hier heb ik geen zin in', te zeggen.
2) moeite hebben zich ergens aan te binden
3) dat individuele contacten aan waarde verliezen.

Slide 6 - Slide

Vraag 5
millenials: mensen geboren tussen 1981 en 1996 (uitlopend tot 2002). Deze mensen worden ook wel generatie Y genoemd. 
subjectief: persoonlijke zienswijze, hoe de persoon het zelf ziet. 

De verhalen uit de media geven aan dat millenials communicatieproblemen 'zouden' hebben. 
woord: zouden => subjectief - we kunnen het niet met zekerheid zeggen.

Slide 7 - Slide

Vraag 6:
eeuwenoud = heel oud <-->  tegenstelling: tegenwoordig.
Vraag is eigenlijk:
Wat is, in deze tijd, anders aan het fenomeen ghosting? 

Antwoord in max. 15 woorden:
Er wordt tegenwoordig/nu veel meer geghost (dan vroeger). 

Slide 8 - Slide

Vraag 7: 
aanlokkelijker: verleidelijk, aantrekkelijk. 
talloze: ontelbaar

In deze vraag gaat het om een alineaverband in de tekst. (H.25 - Kern). 
Het eerste woord van alinea 7 = bovendien (signaalwoord)

Alineaverband = opsomming (B). 

Slide 9 - Slide

Vraag 8:

Alinea 8: 3 niveaus onderstrepen:
1e variant: wanneer je iemand tijdelijk negeert.
2e variant: je ontmoet iemand een paar keer en dan verbreek je het contact plotsklaps (ineens). 
3e variant: (en dan is er nog het toppunt): je bent een seksuele relatie met iemand aangegaan en dan verdwijnt en de ander daarmee overrompelt (verrast). 
Dan het schema invullen en kijken welke zin bij welk niveau hoort. 

Slide 10 - Slide

Vraag 9:
alomvattende: alles omvattend (alles bij elkaar). 
hoofdzaken: belangrijkste informatie uit de tekst. Deze informatie kun je gewoon niet weglaten (tegenovergestelde van bijzaken). 
narcisme: een ziekelijke liefde voor zichzelf (let op voetnoot)


Slide 11 - Slide

Vraag 9:
Markeer de vier onderwerpen in regel: 128-129/ 129 - 130 / 131 -133 / 135 - 137. Tel de woorden die je hebt gemarkeerd!

Deze vier zinnen zijn al 38 woorden. Het moeten er minimaal 50 zijn. Voeg dan signaalwoorden en/of andere woorden toe die passen bij deze zinnen (passen in de context). 

Signaalwoorden: Als eerste, tweede, derde, bovendien.

Slide 12 - Slide

Vraag 10: 
Fenomeen: verschijnsel

Twee gevolgen (oorzaak is ghosting). Let op max. 3 woorden!!

1. (grote) psychische schade
2. (daadwerkelijk) lichamelijke hinder --> let op: psychische pijn is niet het goede antwoord, want dat ervaren de hersenen en niet de persoon zelf. Die heeft er lichamelijke hinder van.

Slide 13 - Slide

Vraag 11: 
Samenvatting bestaat uitsluitend uit hoofdzaken en niet uit bijzaken. 

1. hoofdzaak: de datingsapp vonden het noodzakelijk om iets aan ghosting te doen. 
2. bijzaak: geeft een voorbeeld hoe zij dat gaan doen (niet belangrijk en hoeft niet in een samenvatting). 

Antwoord: C

Slide 14 - Slide

Vraag 12: 
aanbeveling: een suggestie doen.

Slot van een tekst --> H.13 Kern.
Slot: geeft een conclusie, samenvatting, stelt een vraag of een verwachting uitspreken. 

Antwoord: A


Slide 15 - Slide

Vraag 13:
Tekstdoelen: 
informeren, activeren, overtuigen, amuseren.

Let op: waarschuwen is geen tekstdoel, dus dat antwoord niet is sowieso niet goed!!

Antwoord: C

Slide 16 - Slide

Vraag 14
Voor wie is deze tekst bedoeld? Voor lezers die:
De vraag is eigenlijk --> voor welke mensen is deze tekstgeschreven?

Antwoord: B --> voor mensen die in ghosting geïnteresseerd zijn. 

Slide 17 - Slide

Vraag 15:

Hoofdonderwerp: het belangrijkste onderwerp uit de tekst - waar gaat de tekst in zijn geheel over? Er staat alinea 1: dus kijk alleen naar alinea 1!

Antwoord: B --> emoji als communicatiemiddel.

Let op: de woorden emoji en communicatiemiddel staan letterlijk in alinea 1!

Slide 18 - Slide

Vraag 16:

geïntroduceerd - introduceren = aankondigen.
anekdote = verhaal wat echt gebeurd is.

Bij deze vraag moet je het schema op je antwoordenblad goed lezen en bekijken: Dan de juiste antwoorden (1, 5 en 7) aankruizen.
Hints: aan het einde van alinea 1 staat een vraagteken --> vraag!
R. 1 t/m 7 Facebook --> geeft de aanleiding om het stuk te schrijven: er komen meer emoji's bij + het geeft voorbeeld van emoji's. 

Slide 19 - Slide

Vraag 17: 
Populair = meest gebruikt, gezien
Origineel = er is er maar weinig van. 

Deelonderwerp: een deelonderwerp belicht het onderwerp van 1 kant. Een tekst bestaat dus altijd uit meerdere deelonderwerpen. Een deelonderwerp wordt altijd beschreven en uitgelegd in 1 alinea. 

Slide 20 - Slide

Vraag 17:
alinea 2: schaterlachende gezichtje is met afstand de meest gebruikte emoji wereldwijd (r. 22 - 25).

Alinea 3: De schaterlach staat in 2018 nog altijd met stip op een!

Antwoord: D 

Slide 21 - Slide

Vraag 18:
- tegen over elkaar gezet--> wat is de tegenstelling? 
Lees de vraag goed en kijk waar de tegensteling zit. Je leest dan:
- Aan de ene kant kunnen emoji's misverstanden voorkomen en aan de andere kant kunnen emoji's verwarrend zijn. 

Slide 22 - Slide

Vraag 19:
woordgroep: een groepje woorden van woorden die bij elkaar horen, maar die niet samen een woord vormen. 
samenstelling: twee-drie woorden vormen een woord. 
ambigue: dubbelzinnig --> iets dat op verschillende manieren begrepen kan worden of voor meerdere uitleg vatbaar is. 
In regel 104 staat: verschillende interpretaties --> woordgroep van twee woorden!

Slide 23 - Slide

Vraag 20: 
Citeer: letterlijk aanhalen - opschrijven. 
competent: geschikt zijn voor. 

Schrijf de hele zin letterlijk over - zet regelnummers erbij.
r. 137 - 141: 'Proefpersonen vonden een zakelijke e-mailer die lachende smileys gebruikte minder competent en stuurden minder informatieve e-mails terug'. 

Slide 24 - Slide

Vraag 21: 
Slot: informatie over het slot --> H.13 Kern: niet elke tekst heeft een duidelijk slot! Dat is hier het geval. Dit 'slot' bevat nieuwe informatie die nog niet eerder is verteld. 

Antwoord: B 

Slide 25 - Slide

Vraag 22: 
Samenvatting: alleen hoofdzaken - belangrijke informatie (H. 26) 
Zin 1: hoofdzaak
Zin 2: bijzaak --> voorbeeld.
Zin 3: hoofdzaak
Zin 4: bijzaak 
Zin 5: bijzaak (gaat over een vervolgstudie)
Zin 6: hoofdzaak
Zin 7: bijzaak

Slide 26 - Slide

Vraag 23:
Afbeeldingen in teksten: H. 2 Kern. 
Functies van een afbeelding:
- aandacht trekken
- aantrekkelijker om de tekst te lezen
- legt iets uit
- laat een voorbeeld zien
- het versterkt de boodschap of een bewering
- het vervangt tekst (infographic-stripverhaal-gebruiksaanwijzing).

Dus in dit geval antwoord: B

Slide 27 - Slide

Vraag 24:
ambitieus: vooruitstrevend 

Twee zaken:
- Vervuilende bedrijven gaan (eindelijk) betalen
- De energiebelasting voor huishoudens gaat omlaag.

Slide 28 - Slide

Vraag 25:
doelgroep: groep mensen waarvoor een tekst is geschreven. 

Antwoord: B

Slide 29 - Slide

Vraag 26:
Doel van de tekst? Bekijk de advertentie nauwkeurig! 

Onderaan staat het logo van milieudefensie + de website. 

Doel is dus mensen aansporen om zich aan te sluiten bij milieudefensie (A)

Slide 30 - Slide

Vraag 27:
Citeer: letterlijk aanhalen - opschrijven. 
zinsgedeelte: een gedeelte van een zin (dus niet de hele zin!).

Kijk naar het plaatje: je ziet 40.00 mensen met een paraplu --> 'we stonden met 40.000 mensen in de regen....'

Slide 31 - Slide

Vraag 28:
Hoofdonderwerp: belangrijkste onderwerp waar de tekst over gaat. 
afwijkend: anders dan normaal.
conflict: ruzie

Onderwerp geeft antwoord op de vraag: waar gaat de tekst over? (H. 26)  
Het onderwerp vind je meestal in de titel of de ondertitel.
Tip: lees ook het einde van de tekst: als er een slot is, geeft dat een samenvatting of conclusie!

Slide 32 - Slide

Vraag 29:
Inleiding (H.13) --> een inleiding zal zelden bestaan uit 3 alinea's. Lees daarom altijd alinea 1 en 2. Als 1 en 2 elkaar aanvullen is dat een inleiding. 

Begint alinea 2 met een nieuw onderwerp, dan is alinea 2 de eerste alinea van de kern (middenstuk). 
Antwoord: B

Slide 33 - Slide

Vraag 30:
Citeer: letterlijk aanhalen of opschrijven. 

'Dat' is hier een verwijswoord en verwijst naar iets van voor 'dat' staat. In dit geval verwijst 'dat' naar: 'bij pubers vlat de melatoninepiek-dus het moment waarop het gehalte van dit 'slaaphormoon' in het bloed stijgt - twee uur later dan bij volwassenen'. 

Goed lezen wat bij het verwijswoord 'dat' past en niet meer!

Slide 34 - Slide

Vraag 31:
Citeer: letter aanhalen of opschrijven.
Iets van alle tijden: altijd al zo geweest.

1 zin uit alinea 1,2,3 of 4 --> In alinea 4: r.38-40: 'Toen wij nog jong waren, lagen wij met een zaklamp onder de dekens te lezen'.

Slide 35 - Slide

Vraag 32: 
baseer - baseren: ga uit van...
functioneren: gedrag dat leidt tot interactie - samenwerking met anderen. 
Let op: 
Het antwoord mag maar uit 15 woorden bestaan!
Het antwoord is een antwoord op een vraag! Het antwoord hier moet dus beginnen met een ja of nee!

Antwoord: Nee, want dan zit de melatonine nog altijd in zijn hersenen. 

Slide 36 - Slide

Vraag 33:
Deelonderwerp (H. 26)
Alinea 6: r. 68 - 74: de vermoeidheid heeft invloed op zijn leerprestaties, zijn geheugen en natuurlijk ook op zijn motivatie.
Alinea 7: Onze hersenen kunnen niet zonder slaap, een tekort daaraan leidt tot aanzienlijk slechtere prestaties. 

Antwoord: B

Slide 37 - Slide

Vraag 34
Slot (H.26).

Antwoord: A (aanbeveling: 'Sta laat op, dan gaan je cijfers omhoog').

Slide 38 - Slide

Vraag 35:
citeren: letterlijk aanhalen.
doel: waarom wordt iets gebruikt?
onderzoek: (wetenschappelijk) bewijs dat iets echt zo is ->om te overtuigen.

Antwoord: A

Slide 39 - Slide

Vraag 36:
Met doel wordt hier een tekstdoel bedoeld:
infomeren, activeren, amuseren, overtuigen of adviseren.

In dit geval wordt er geadviseerd aan scholen om de lesuren aan te passen aan de slaapbehoefte van pubers (A).


Slide 40 - Slide

Vraag 37:
vat samen -> splitsbaar werkwoord <--> hele werkwoord =  samenvatten

Als je in 1 zin de tekst zou moeten samenvatten, welke zin komt dan het beste overeen met de tekst? 
Tip: Het kan helpen om naar eerdere antwoorden te kijken die je al hebt gegeven over de tekst. 

Antwoord: B

Slide 41 - Slide

Ik heb veel gehad aan deze examenbespreking.
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll