3HV H3 Spelling - Getallen

H3 Spelling - Over de schrijfwijze van getallen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H3 Spelling - Over de schrijfwijze van getallen

Slide 1 - Slide

Wat is de juiste schrijfwijze?

Julia koopt ......... tijdschriften per week.
A
zes
B
6

Slide 2 - Quiz


Otto speelde met .......... vrienden een potje Fortnite.
A
21
B
een en twintig
C
éénentwintig
D
eenentwintig

Slide 3 - Quiz



De minister wilde ......... miljoen bezuinigen.
A
6-tig
B
zestig
C
60

Slide 4 - Quiz



De staatsgreep vond plaats op ..........
A
vijfentwintig februari negentientachtig
B
25-2-1980
C
25 februari negentientachtig
D
25 februari 1980

Slide 5 - Quiz


Om ...................... had ik een afspraak
A
2 uur
B
14:00 uur
C
twee uur
D
veertien uur

Slide 6 - Quiz

Hoewel ik om 14:00 uur een afspraak had, moest ik .............. wachten op de orthodontist.
A
2 uur
B
14:00 uur
C
twee uur

Slide 7 - Quiz

Woorddictee atheneum
Zoek de betekenis bij een aantal woorden uit het woorddictee.

Slide 8 - Slide

oeuvre
per se
ritueel
symptoom
zich conformeren aan
accessoire
conservatief
emancipatie
fiscus
incassobureau
iets wat bij een groter geheel hoort, maar niet noodzakelijk is
behoudend, niet van veranderingen houdend
streven naar of toekenning van gelijkrechtigheid
belastingdienst
onderneming die zich namens haar cliënten (schuldeisers) bezighoudt met de inning van hun opeisbare vorderingen
Al het werk van een bepaalde kunstenaar
zeer beslist
Een gewoonte of een gebruik volgens bepaalde voorschriften.
Het verschijnsel waaraan men een probleem, dat nog enigszins verborgen is, herkent.
je zo gedragen dat er geen probleem ontstaat, je aanpassen aan gedrag en opvattingen in een bepaalde groep

Slide 9 - Drag question

De bom barst vandaag. De bom barstte gisteren.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

Ik antwoord vandaag, hij ........... gisteren.
A
antwoordt
B
antwoordde
C
antwoorde
D
antwoordte

Slide 11 - Quiz

De zon .......de jongen, toen hij door de telescoop keek
A
verblinde
B
verblinden
C
verblindde
D
verblindden

Slide 12 - Quiz