De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
Het in de praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Verdrag van Versailles
Duitsland moest veel grondgebied afstaan (ongeveer 10%)
Duitsland moest kolonies afstaan
Duitsland mocht geen leger meer hebben van groter dan 100.000 man
Duitsland moest herstelbetalingen doen
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Republiek van Weimar
Het Duitse Keizerrijk hield na WOI op te bestaan. Duitsland werd een Republiek met een parlementaire democratie
Door de dreigende situatie verhuisde het parlement naar het rustige stadje Weimar
Na het tekenen van de Vrede van Versailles waren veel Duitsers woedend op de regering (verraad van Versailles)
Slide 8 - Slide
Oorzaken voor de zwakke democratie van Weimar:
1. Veel Duitsers wilden geen democratie:
- De oude adellijke elite vond dat de massa niet in staat was tot regeren,
- nationalisten wilden een sterke leider
- radicale socialisten wilden een revolutie en de macht aan de arbeiders (zoals in de SU).
2. Veel Duitsers geen vertrouwen in de leiders van de Republiek
3. Economische problemen(herstelbetalingen)
Slide 9 - Slide
Hyperinflatie (1923)
Economische wereldcrisis (1929)Door leningen van de VS aan Duitsland (Dawes plan) ging het na 1924 weer wat beter met Duitsland.
Na de beurskrach in de VS van 1929, wilden de VS hun geld echter terug en stortte de Duitse economie in.
Slide 10 - Slide
Nationaalsocialisme
Kenmerken:
Gebruik maken van geweld (knokploegen op straat)
Extreem nationalistisch
Anti-democratisch
Leidersbeginsel (1 leider aan de top)
Totalitair: ondergeschikt zijn aan de staat (het land is belangrijker dan het individu)
Ondergeschikte positie van de vrouw
Rassenleer alleen bij de nazi's (het idee van superieure en minderwaardige rassen)
Slide 11 - Slide
Opdracht
Doel: Je onderzoekt verschillende bronnen om te begrijpen waarom mensen in de jaren ’30 op Adolf Hitler stemden.
Werkwijze: Lees elke bron aandachtig. Je vindt in totaal 7 bronnen.
Analyseer elke bron. Noteer bij elke bron in 1 à 2 zinnen: Welk motief mensen volgens deze bron konden hebben om op Hitler te stemmen. Werk in tweetallen. Vul het bronnenblad in.
Afronding: We bespreken straks klassikaal: Welke motieven kwamen het vaakst terug? Welke bron vond jij het meest overtuigend en waarom?
Tijd: 10 minuten
Slide 12 - Slide
Opkomst van het nationaalsocialisme
De nazi's met Hitler als leider profiteerden van de chaos van de Weimar Republiek
Hij deed veel beloftes die het Duitse volk wilde horen (eind aan de werkloosheid en het verdrag van Versailles)
De NSDAP kreeg pas veel stemmen na de economische crisis begin jaren '30
Met propaganda en paramilitair machtsvertoon bouwde hij de NSDAP uit tot een massaorganisatie
Slide 13 - Slide
Hitler aan de macht
Na de crisis van 1929, stemden veel Duitsers in 1932 op Hitler (werkloosheid en armoede beloofde hij op te lossen)
Hitler schafte in 1933 de democratie af, en vestigde een dictatuur
Slide 14 - Slide
Democratie afgeschaft
De communist Marinus van der Lubbe stak in 1933 het Parlement in Duitsland in brand (om een signaal voor revolutie af te geven)
De nazi's zagen dit niet als een eenmansactie en zeiden dat de communisten hier achter zaten
Hitler gaf aan dat Duitsland gered moest worden van chaos en revolutie en stelde een machtigingswet voor om hem dictator te maken.
Deze wet werd (met druk) aangenomen!
Slide 15 - Slide
Propaganda en indoctrinatie
In nazi-Duitsland was er geen vrijheid van meningsuiting meer. Kranten, radio, kunst en film stonden onder strenge controle!
Jongens werden lid van de HJ (Hitlerjugend) en de meisjes van BDM (Bund Deutscher Madel). Hier kregen ze de idealen van het nationaal-socialisme aangeleerd via indoctrinatie (langdurige beinvloeding).
Duitsland werd een totalitaire staat (een staat waarin het leven van de mensen totaal beheerst en gecontroleerd wordt)
Slide 16 - Slide
Zelfstandig werken
Wat? Maken opdrachten paragraaf 4
Werkboek pagina: 219 t/m 221
Standaard opdrachten: 4, 6, 7
Uitdagende opdrachten: 10, 11, 12
Hoe? In stilte!
Hoe lang? Rest van de les.
Hulp? Je mag de docent vragen stellen.
Klaar? Lezen paragraaf 2
Slide 17 - Slide
Leerdoelen
- op grond van je kennis kenmerken noemen van het nationaalsocialisme in Duitsland;
- verklaren waarom in Duitsland de nationaalsocialisten de macht konden grijpen;
- met voorbeelden uitleggen dat Duitsland na 1933 een totalitaire staat werd;
Slide 18 - Slide
0
Slide 19 - Video
Herhaling vorige les
Republiek van Weimar
Berlijn gevaarlijk
Vrede van Versailles
Dolkstootlegende
Hyperinflatie
Staatsgreep
Dawesplan
Economische wereldcrisis
Opkomst NSDAP
Rijksdagbrand
Machtigingswet van Hitler
Slide 20 - Slide
Fascisme en Nationaalsocialisme
Kenmerken:
Gebruik maken van geweld (knokploegen op straat)
Extreem nationalistisch
Anti-democratisch
Leidersbeginsel (1 leider aan de top)
Totalitair: ondergeschikt zijn aan de staat (het land is belangrijker dan het individu)
Ondergeschikte positie van de vrouw
Rassenleer alleen bij de nazi's (het idee van superieure en minderwaardige rassen)
Slide 21 - Slide
Fascisme in Italië en Spanje
Eind oktober 1922 trokken duizenden mannen, gekleed in zwarte hemden, op naar Rome onder leiding van Benito Mussolini en pleegden een staatsgreep!
Mussolini breidde zijn macht vanaf dat moment snel uit en regeerde vanaf 1926 als dictator over het land
Hij herinnerde de Italianen aan hun trotse verleden: dat van het Romeinse Rijk. Aan een Romeins machtssymbool, de gebundelde ‘fasces’ (roeden) met bijl, ontleende het fascisme zijn naam.
Mussolini voerde een gewelddadige dictatuur
Hij was een voorbeeld voor Hitler en voor Franco, die in Spanje vanaf 1936 tot 1975 een fascistische dictatuur voer na een bloedige burgeroorlog (1936-1929)
Franco (extreem rechts) werd gesteund door Hitler en Mussolini. De socialisten werden gesteund door Stalin.
Slide 22 - Slide
Nazificatie en creatie van een Volksgemeinschaft
De nazi's voerden terreur, censuur en propaganda.
De SS kreeg de leiding over de geheime politie (Gestapo) en de concentratiekampen
De SA was de knokploeg van de nazi's
Alle media en organisaties werden volledig door de nazi's beheerst en gelijkgeschakeld (pro-nazi gemaakt ofwel genazificeerd)
Het creëren van een Volksgemeinschaft (raszuivere, klasseloze en harmonieuze samenleving)
Slide 23 - Slide
Jodenhaat (antisemitisme)
Joden werden slachtoffer van een enorme haatpropaganda, pesterijen en later volkerenmoord
De nazi's zagen de joden niet als aanhangers van een geloof, maar als een minderwaardig 'ras'
In 1935 kwamen er zelfs rassenwetten waarin stond dat ze geen Duitser meer waren en niet mochten trouwen of seks mochten hebben met Duitsers
Slide 24 - Slide
Gebiedsuitbreiding
Hitler neemt vanaf 1938 Oostenrijk (zijn geboorteland) in (Der Anschluss, er werd geen schot gevuurd). Naast Lebensraum wil Hitler ook alle Duitssprekende volkeren in 1 groot Germaans Rijk (Heim ins Reich).
Appeasementpolitiek: De VS, GB en Frankrijk lieten Hitler zijn gang gaan (verzoeningspolitiek) om zo de vrede proberen te handhaven.
Slide 25 - Slide
Heim ins Reich
1938: Hitler wilde ook het grensgebied van Tsjecho-slowakije (Sudetenland) inlijven omdat hiet Duitssprekende mensen woonden.
Op de conferentie van Munchen kreeg Hitler zijn zin en beloofde verder geen gebied meer te zullen annexeren (innemen). Chamberlain (GB) dacht de vrede te hebben gered!
In maart 1939 nam Hitler heel Tsjecho-slowakije in en verbrak zijn belofte!
Slide 26 - Slide
Aanleiding WO II: Aanval op Polen
Hitler sloot met Stalin in augustus 1939 een niet-aanvalsverdrag om zo een tweefrontenoorlog te voorkomen. Samen zouden ze Polen verdelen.
Op 1 september 1939 viel Duitsland Polen binnen. Polen was niet bestand tegen de Duitse Blitzkrieg. Frankrijk en Engeland verklaarden Duitsland de oorlog.
Na Noorwegen en Denemarken werd op 10 mei 1940 Nederland, Belgie en Frankrijk aangevallen!
Slide 27 - Slide
Groot-Brittanie en de SU!
Hitler probeerde met luchtgevechten en bombardementen om Engeland tot overgave te dwingen! (Battle of Britain)
De Engelsen o.l.v. Winston Churchill hielden stand!
Hitler veranderde zijn plannen en viel in juni 1941 de Sovjet-Unie aan (graan en olie). Stalin geloofde zijn oren niet!
In de zomer rukte het leger snel op, maar Hitler had zich vergist in de Russische winters en de enorme bevoorrading......
Slide 28 - Slide
Keerpunten in de oorlog
1941: De Japanse aanval (bondgenoot van Duitsland) op Pearl Harbor (marinebasis VS op Hawai) zorgt ervoor dat de VS aan de kant van de geallieerden mee gaat vechten!
1943: De Duitsers verliezen in de Sovjet-Unie de Slag bij Stalingrad. Vanaf dat moment kunnen de Russen oprukken richting Berlijn.
1944: 6 juni D-Day ofwel landing in Normandië. Amerikanen en Canadezen bestormen de stranden van Normandië om een gat te slaan in de Atlantic Wall (wens van Stalin voor een tweefrontenoorlog)
Slide 29 - Slide
Eind van de oorlog
Na de landing in Normandië en het oprukkende rode leger vanuit het Oosten, werd duidelijk dat Duitsland de oorlog niet meer kon winnen.
Begin mei 1945 gaf nazi-Duitsland zich over.
Japan (bondgenoot Duitsland), wilde zich echter niet overgeven waardoor president Truman (opvolger van de overleden Roosevelt) besloot om 2 Atoombommen in te zetten (meer dan 300.000 doden).
Japan gaf zich in augustus 1945 over.
Aangezien Duitsland, Japan en ook Italië waren verslagen, kwam er een einde aan de invloed van het fascisme
De democratische en kapitalistische Verenigde Staten en de communistische Sovjet-Unie bleven als enige grootmachten over. Dit zorgde voor nieuwe spanningen (Koude Oorlog 1945-1991)
Slide 30 - Slide
Begrippen
massavernietigingswapens: een wapen dat in één keer (tien)duizenden mensen van het leven berooft.
nationaalsocialisme: een ideologie die in de jaren twintig onder leiding van Adolf Hitler opkwam in Duitsland en die wordt gezien als een variant op het fascisme, maar dan aangevuld met racisme en antisemitisme.
leidersbeginsel: de gedachte (in het nationaalsocialisme) dat de politieke leider de wil van het volk belichaamt en daarom boven de wet staat en absolute gehoorzaamheid mag eisen. Ook wel ‘Führerprinzip’ genoemd.
antisemitisme: haat tegen en/of discriminatie van Joden.
racisme: het op grond van fysieke (vaak uiterlijke) kenmerken indelen van de mensheid in rassen, uitgaande van de gedachte dat die een verschillende oorsprong hebben. Gaat meestal gepaard met discriminatie.
discriminatie: het apart beoordelen en behandelen van een bepaalde groep of persoon vanwege bijvoorbeeld ras, geloof, uiterlijk, geslacht of seksuele voorkeur.
fascisme: een ideologie die in de jaren twintig onder leiding van Benito Mussolini opkwam in Italië; streeft een sterke staat na onder leiding van een sterke man en is gericht tegen democratie, kapitalisme en communisme.