Nederlands week 7 3F

NL week 7 spelling
accentwoorden & tremawoorden
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

NL week 7 spelling
accentwoorden & tremawoorden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Een trema is niet alleen nodig in woorden als ruïne en poëzie. (Dit worden ‘ongelede woorden’ genoemd: ze bestaan niet uit andere woorden of woorddelen.) 

Daarnaast is het nodig in afleidingen, zoals beïnvloeden, geüniformeerd, weeïg en kanoën. (Dit zijn ‘gelede woorden’: ze bestaan uit een kernwoord en een voor- en/of achtervoegsel.)

Slide 3 - Slide

Wat zijn tremawoorden?


Een trema gebruik je als er meerdere klinkers naast elkaar staan die samen één klank kunnen zijn, terwijl ze juist niet bedoeld zijn als één klank.
Bijvoorbeeld: ruïne. Zonder trema lees je een ui, zoals in ruit.

Slide 4 - Slide

Wat zijn accentwoorden?
1. Umlaut: woorden die uit andere taal zijn overgenomen (überhaupt)
2. Cedille: Een gewone c voor de a, o of u wordt als een k uitgesproken (cadeau, code, cumulatief), maar de ç wordt uitgesproken als s (Curaçao)
3. Algemeen gangbare woorden van Franse herkomst worden de Franse accenttekens alleen gebruikt op de e — é, è en ê:
comité, coupé, crêpe, fêteren, scène, volière

Slide 5 - Slide

Welke accent mist het woord olien?
A
oliën
B
olién
C
olieen

Slide 6 - Quiz

Welke trema mist het woord atheist?
A
àtheist
B
atheist
C
athëist
D
atheïst

Slide 7 - Quiz

Welke accent mist het woord genant?
A
gënant
B
génant
C
gênant

Slide 8 - Quiz

Welke trema mist het woord egoisme?
A
egoïsme
B
ëgoïsme
C
égoisme
D
egöisme

Slide 9 - Quiz

Welke trema mist het woord vacuum?
A
vacüum
B
vacüüm
C
vacuüm
D
vàcuum

Slide 10 - Quiz

Welke trema mist het woord smeuig?
A
smeuïg
B
smeuïig
C
sméuig
D
smeüïg

Slide 11 - Quiz

Welke accent mist het woord carriere?
A
carrierë
B
carrière
C
cärriere
D
carrierè

Slide 12 - Quiz

accentteken of trema?
A
geergerd
B
geërgerd
C
geergërd

Slide 13 - Quiz

accentteken of trema?
A
coopereren
B
coopéreren
C
coöpereren

Slide 14 - Quiz

accentteken of trema?
A
coefficient
B
coéfficient
C
coëfficiënt

Slide 15 - Quiz

accentteken of trema?
A
barbecueën
B
barbecuëen
C
barbëcueen

Slide 16 - Quiz

accentteken of trema?
A
comedienné
B
comédienne
C
comediénne

Slide 17 - Quiz

Vragen?

Slide 18 - Open question