Herhaling §1-4 + nieuw §5

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo, havo, vwo
• Leerjaar 2

Welkom!

Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen :)

Bespreken §7 Formuleren

Herhaling §1-4

Wat moet je weten/kunnen, noteer in je schrift wat dit is!

- het onderwerp van een tekst vinden/benoemen

- de hoofdgedachte van een tekst vinden/benoemen

- de 5 tekstdoelen

- alinea's herkennen

- kernzinnen vinden/benoemen

- inleiding + slot herkennen

- deelonderwerpen herkennen/benoemen

Onderwerp

Waar de tekst over gaat.

1 woord of paar woorden

Oriënterend lezen

Waarover gaat deze tekst?

Hoofdgedachte

Het belangrijkste uit de tekst, samengevat in 1 zin.

Precies lezen.

Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?

Tekstdoelen en tekstsoorten

Alinea's

- aantal zinnen die bij elkaar horen, gaan over hetzelfde.

- nieuwe alinea begint op nieuwe regel

Kernzinnen

- belangrijkste informatie van de alinea

- meestal 1e zin van alinea

- soms de laatste zin

- kan ook de 2e zin zijn; 1e zin geeft verband met vorige alinea

Indeling van een tekst

- inleiding: nieuwsgierig maken, onderwerp duidelijk maken

- middenstuk

- slot: conclusie ( samenvatting, aanbeveling, toekomstverwachting)

Deelonderwerpen

- middenstuk

- verschillende aspecten van het onderwerp

Noteer bij je andere aantekeningen

- welke 10 tekstverbanden ken je?

- noem bij de tekstverbanden enkele signaalwoorden

- wat is een feit, een mening en een argument?

zoals

maar

dus

daardoor

en

 Op welk tekstverband wijzen de   

 signaalwoorden maar, toch en echter?

 Vraag 1 van 7

1. opsommend tekstverband
2. tegenstellend tekstverband
3. redengevend tekstverband
4. concluderend tekstverband

 Op welk tekstverband wijzen de   

 signaalwoorden want en omdat?

 Vraag 2 van 7

1. opsommend verband
2. concluderend verband
3. tegenstellend verband
4. redengevend verband

 Op welk tekstverband wijzen de  

 signaalwoorden daardoor en zodat?

 Vraag 3 van 7

1. oorzakelijk verband
2. opsommend verband
3. concluderend verband
4. tegenstellend verband

 Om welk tekstverband gaat het hier?

 Ik kreeg een hapje en een drankje. 

 Vraag 4 van 7

1. redengevend verband
2. opsommend verband
3. oorzakelijk verband
4. tegenstellend verband

 In welke zin wijzen de signaalwoorden  

 op een volgorde in tijd?

 Vraag 5 van 7

1. Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
2. Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
3. Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
4. Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?

 Vraag 6 van 7

1. ze - aan
2. aan - met
3. toen - haal
4. eerst - toen

  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?

 Vraag 7 van 7

1. chronologisch verband
2. opsommend verband
3. redengevend verband
4. concluderend verband

Kies het juiste tekstverband.
''Dit jaar wil ik op vakantie naar Australië en dat kost nogal wat. Ik moet dus flink gaan sparen om deze reis te kunnen betalen.''

1. Concluderend verband
2. Redengevend verband
3. Oorzakelijk verband

"Ik open het raam, want het is hier veel te warm."

1. Concluderend verband
2. Redengevend verband
3. Oorzakelijk verband

Na het festival ging Dennis snel naar huis, ... hij moest de volgende dag vroeg op.

1. want (reden)
2. omdat (oorzaak)
3. daardoor (gevolg)
4. zodat (reden)

Ik heb op de vrijmarkt veel spullen verkocht; ... heb ik nu meer ruimte in mijn kasten.

1. zodat (reden)
2. daarna (chronologie)
3. daardoor (gevolg)
4. waardoor (gevolg)

Shania heeft meestal geen zin om te gaan zwemmen, ... het echt heel erg warm is.

1. zodat (reden)
2. tenzij (voorwaarde)
3. maar (tegenstelling)
4. waardoor (gevolg)

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is volgens mij het leukste vak op school.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

§5 Hoofd- en bijzaken

Lesdoelen

- Ik kan het verschil tussen hoofd- en bijzaken uitleggen.

- Ik kan een hoofdzaak herkennen in een tekst.

- Ik kan een bijzaak herkennen in een tekst.

Uitleg

De belangrijkste informatie in een tekst noemen we de ..... 

Wat niet zo belangrijk is, zijn de ......

Hoofd- en bijzaken 

Hoofdzaken vind je in:

- Inleiding of slot (hele tekst);

- Eerste of laatste zin (alinea).

- de belangrijkste zin van de alinea. In de zinnen ervoor of erna staat een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de belangrijkste zin. 

Signaalwoorden voor een voorbeeld of uitleg: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals of onder andere (signaalwoorden). 

Uitleg

Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie in een ..... zetten. 

Samenvatten 

1. Belangrijkste zinnen van alinea’s onder elkaar zetten;
2. Voorbeelden of lange uitleg = meestal niet in je samenvatting;
3. Beginnen of eindigen met hoofdgedachte van de tekst (het belangrijkste wat schrijver zegt in een zin).

www.tiktok.com

Zelf aan de slag

Wat?        opdracht 2 (blz. 34)

Tijd?         20 minuten

Vraag?     steek je vinger op, ik kom je helpen

Klaar?      maak opdracht 1 op blz. 33

Ook klaar? Ga lekker lezen!

Welkom!

Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen :)

Zelf aan de slag

Wat?        opdracht 2 afmaken (blz. 34), dan verder met opdracht                     3 en 4

Tijd?         25 minuten

Vraag?     steek je vinger op, ik kom je helpen

Klaar?      maak opdracht 1 op blz. 33

Ook klaar? Je kunt het nakijkboek pakken.

Welkom!

Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Sla je boek open op blz. 38/39/40 en begin met het lezen van tekst 5 (Namen en sagen), maak daarna opdracht 9.

13/14 juni

We bespreken opdracht 9

Daarna gaan we aan de slag met §6

Zelf aan de slag

Wat?        §6 opdracht 1 (eventueel in tweetallen), daarna

                   opdracht 2 (alleen)

Tijd?         25 minuten

Vraag?     steek je vinger op, ik kom je helpen

Klaar?      maak opdracht 1 op blz. 33

Ook klaar? Je kunt het nakijkboek pakken.

Welkom!

Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

18 juni

Zelf aan de slag

Wat?        §6 opdracht 1 (eventueel in tweetallen), daarna

                   opdracht 2 (alleen)

Tijd?         rest van de les (morgen in de les moet het af zijn!)

Vraag?     steek je vinger op, ik kom je helpen

Klaar?      neem alle theorie door

Ook klaar? Je kunt het nakijkboek pakken.

Welkom!

Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen.

19 juni

Alles kort herhalen

Oefenen met §6

Vragen stellen

Oefenen op de laptops!

Oefentoets Meer dan Lezen §7 (Meer lezen)

Daarna §5, §4, §3 en §2

Vragen? Dan roep je mij even :)