Zit
binnen een ander zinsdeel.
Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.
Kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan. Als het er achter staat, begint het met een voorzetsel.
Geeft vaak antwoord op de vraag: welke?
Voorbeelden:
In de vieze vuilnisbak lagen grote zakken.
Hij is de huidige trainer van Oranje.
Een bekende popster uit Amerika heeft750 miljoen albums verkocht.