2020.06.11.Snapperdag oncologie

Snapperdag medische oncologie
11 juni 2020
1 / 128
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnWOStudiejaar 6

This lesson contains 128 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Snapperdag medische oncologie
11 juni 2020

Slide 1 - Slide

iRAT
  • inkomertje
  • geen 'test' of je de artikelen hebt gelezen
  • 8 vragen, uit de kennistoets 2018

Slide 2 - Slide


104. Wat is de inzet van de behandeling bij een patiënt met een uitsluitend naar de longen
uitgezaaid testiscarcinoom?
A
Curatief
B
Palliatief

Slide 3 - Quiz

Toelichting
"Behandeling van gemetastaseerde kiemceltumoren met cisplatinebevattende combinatiechemotherapie leidt tot genezing bij ongeveer 70 tot 80 van de patiënten"
De Wit. Behandeling van gemetastaseerd testiscarcinoom, naar prognose, en nieuwe ontwikkelingen; Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:1194-9

Slide 4 - Slide


105. Een 56-jarige man heeft een adenocarcinoom van de oesofagus van 30-33 cm van de
t
andenrij (diafragma op 40 cm), cT2N1M0. Zijn voorgeschiedenis is blanco. 
Zijn in opzet curatieve behandeling zal bestaan uit: 
A
Neoadjuvante chemo-radiatie gevolgd door operatie
B
Operatie gevolgd door adjuvante chemoradiatie
C
Operatie zonder adjuvante of neoadjuvante behandeling

Slide 5 - Quiz

Toelichting
  • CROSS trial
  • RCT: chemoradiatie + operatie vs operatie
  • Hogere R0 resectie (92% vs 69%)
  • Betere mediane overall survival (49 vs 24 maanden; HR
     0.66 [0.50 to 0.87; P=0.003])
  • Postoperatieve complicaties gelijk (4% vs 4%)
P. van Hagen et al. Preoperative chemoradiotherapy for esophageal or junctional
cancer, N Engl J Med. 2012 May 31;366(22):2074-84.

Slide 6 - Slide


106. Een 67-jarige man met een uitbehandelde maligniteit gebruikt als pijnstilling oxycodon
 
retard 2 x 40 mg, in combinatie met een snel werkend opiaat als escape en laxantia. Hij belt u omdat zijn pijn onvoldoende onder controle is. U besluit dat de pijnmedicatie moet worden aangepast. Welke medicatiewijziging is op dit moment het meest passend?
A
Ophogen van de oxycodon retard
B
Toevoegen van amitriptyline
C
Toevoegen van lorazepam

Slide 7 - Quiz

Toelichting
Algemene aanbevelingen:
Hoog bij onvoldoende effect van opioïden de dosering op met 50% (verminder niet het dosisinterval).


geen RCT overigens...
Oncoline: richtlijn pijn en kanker

Slide 8 - Slide


107. Aromataseremmers worden gebruikt in de behandeling van borstkanker.
Wat wordt geremd door aromataseremmers?
A
De binding van oestrogenen aan de oestrogeenreceptoren
B
De extraovariële productie van oestrogenen
C
De ovariële functie

Slide 9 - Quiz

Toelichting
  • Werkingsmechanisme: Aromataseremmers: remmen het enzym aromatase in de perifere weefsels. Hierdoor neemt de vorming van oestrogenen (estradiol, estron) uit androgene precursors (androsteendion en testosteron) af. 
  • Effect
    : 1) remming van de groei van oestrogeenreceptor-positieve tumoren; 2) regressie van oestrogeenreceptor-positieve tumoren.
Kumar & Clarks Clinical Medicine, Kumar P, Clark M, 8th Edition Chapter 9
Farmacologisch kompas

Slide 10 - Slide


108. Bij een 45-jarige man met buikpijn vindt u op een CT-scan para-aortaal pathologische
k
lieren. Er wordt radiologisch een biopt gedaan. De patholoog ziet een ongedifferentieerde tumor, door beperkte hoeveelheid weefsel niet nader te karakteriseren. Kennelijk is er geen sprake van een maligne lymfoom. 
Van welk type carcinoom is een metastase de meest waarschijnlijke oorzaak van deze
lymfkliervergroting?
A
Adenocarcinoom met onbekende primaire tumor
B
Kiemceltumor
C
Longcarcinoom
D
Prostaatcarcinoom

Slide 11 - Quiz

Toelichting
  • kiemceltumor, zaait vaker uit naar para-aortale lymfeklieren (door samenhang tussen gonaden en aorta/para-aortale klieren via het mesoderm in de embryonale ontwikkeling)
Harrison 19e
 
ed 2015. Ch 79, pag 409

Slide 12 - Slide


110. Welk paraneoplastisch syndroom wordt gekenmerkt door de combinatie van een
 
jeukende huidafwijking, myopathie en in het laboratorium een verhoogd CK? 
A
Dermatomyositis
B
Lambert-Eaton syndroom
C
Limbische encefalitis
D
Myastheen syndroom

Slide 13 - Quiz

Toelichting
  • Labmert-Eaton: spierzwakte in proximale spieren ledematen
  • Limbische encefalitis: stemmingswisselingen, hallucinaties, geheugenverlies, insulten
  • Myastheen syndroom: spierzwakte in proximale spieren ledematen

Slide 14 - Slide


111. Een 31-jarige patiënte wordt in verband met een gemetastaseerde melanoom behandeld
 
met immunotherapie in de vorm van ipilimumab en nivolumab. U ziet haar op de Spoedeisende Hulp wegens diarree, zonder braken of koorts. 
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A
Auto-immuun colitis
B
Darmischemie
C
Virale gastro-enteritis
D
Ziekte van Crohn

Slide 15 - Quiz

Toelichting
  • volgt in de komende presentatie

Slide 16 - Slide


112. Wat is de betekenis van de uitkomst van een genomische test (Mammaprint/Oncotype DX) bij patiënten met een mammacarcinoom? 
A
Inzicht krijgen in de prognose
B
Inzicht krijgen in het metastaseringspatroon
C
Inzicht krijgen in het overervingspatroon
D
Inzicht krijgen in nieuwe targets voor de behandeling

Slide 17 - Quiz

Toelichting
  • MINDACT trial; RCT met chemo obv mammaprint of niet
  • 1.550 patienten met hoog klinisch risico en laag genetisch risico (obv mammaprint). 
  • Wel vs geen chemo: metastase vrije overall survival 94.7% vs 96.2%: klein verschil
  • Conclusie: ongeveer 46% v/d vrouwen (met low genetic risk) heeft geen baat bij chemotherapie
Cardoso F., et al. N Engl J Med. 2016 Aug 25;375(8):717-29. doi:
 
10.1056/NEJMoa1602253.

Slide 18 - Slide

Snapperdag 11-06-2020
Immuno-oncologie
Adriaan Bins
Oncoloog AMC

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide


Vraag 1: Wat is opmerkelijk aan
de nivo curve bij melanoom, gezien
de palliatieve setting?
A
De nivo curve loopt in het begin niet stijl
B
De nivo curve is een glijbaan ipv een trap
C
De nivo curve loopt bijna horizontaal, ver boven de x-as
D
De ‘number at risk’ aan het einde van de curve is 0

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide


Vraag 2: What additional information would you require for the differential diagnosis?
A
Evaluation for C. difficile toxin
B
new concomitant medications that may cause GI side effects
C
viral or bacterial gastroenteritis
D
All of the above

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide


Vraag 3: What is the next step you would take in the care of this patient?
A
Start IV methylprednisolone 2–4 mg/kg/day or equivalent and urgent GI consult
B
Start 5mg/kg infliximab
C
Start MMF
D

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide


Vraag 4: What would you prescribe to treat the patient’s corticosteroid-refractory colitis?
A
Add budesonide
B
Empiric antibiotic therapy
C
Infliximab at 5 mg/kg
D
Mycophenolate IV 3 mg/kg day

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide


Vraag 5: Would you now re-introduce treatment with anti-PD1?
A
No
B
Yes, but at a lower dose
C
Yes, at the full dose as the patient has recovered well
D
Depends on the clinical setting

Slide 52 - Quiz

Slide 53 - Slide

Slide 54 - Slide

Slide 55 - Slide

Slide 56 - Slide

Slide 57 - Slide

Slide 58 - Slide

Slide 59 - Slide

Slide 60 - Slide

Slide 61 - Slide


Vraag 6: Welke gegevens zijn nodig voor optimale ‘in silico neo-epitope predictie’  bij een kankerpatient?
A
HLA Class I (ABC) typering + de DNA sequentie van de tumor
B
HLA Class II (DR) typering + de DNA sequentie van de tumor
C
HLA-Class I + II typering + whole genome sequentie van patient
D
HLA Class I + II typering + de DNA sequentie van tumor

Slide 62 - Quiz

Slide 63 - Slide

Slide 64 - Slide

Slide 65 - Slide

Slide 66 - Slide

Slide 67 - Slide

Slide 68 - Slide

Slide 69 - Slide


Wat zijn de therapeutische opties?
A
Opiaten
B
Sedatie
C
RFA

Slide 70 - Quiz

Slide 71 - Slide


Fabel 1: morfine als pijnstiller is verslavend
A
Ja
B
Nee

Slide 72 - Quiz

Slide 73 - Slide


Fabel 2: Van morfine heb je steeds meer nodig
A
Ja
B
Nee

Slide 74 - Quiz

Slide 75 - Slide


Fabel 3: morfine werkt sufheid in de hand
A
Ja
B
Nee

Slide 76 - Quiz

Slide 77 - Slide


Fabel 4: morfine veroorzaakt ademhalingsmoeilijkheden
A
Ja
B
Nee

Slide 78 - Quiz

Slide 79 - Slide


Fabel 5: morfine heeft veel bijwerkingen
A
Ja
B
Nee

Slide 80 - Quiz

Slide 81 - Slide


Fabel 6: morfine wordt alleen gebruikt in het eindstadium van kanker
A
Ja
B
Nee

Slide 82 - Quiz

Slide 83 - Slide

Slide 84 - Slide

Slide 85 - Slide

Slide 86 - Slide

Slide 87 - Slide


Wat is de DD?

Slide 88 - Open question

Slide 89 - Slide

Slide 90 - Slide


Wat wil je nog meer weten van de patiënt?

Slide 91 - Open question

Slide 92 - Slide

Slide 93 - Slide

Slide 94 - Slide

Slide 95 - Slide

Slide 96 - Slide

Slide 97 - Slide

Slide 98 - Slide

Slide 99 - Slide


Wat is de differentiaaldiagnose?

Slide 100 - Open question

Slide 101 - Slide

Slide 102 - Slide

Slide 103 - Slide

Slide 104 - Slide

Slide 105 - Slide

Slide 106 - Slide

Slide 107 - Slide

Slide 108 - Slide

Slide 109 - Slide

Slide 110 - Slide

Slide 111 - Slide


Welk onderzoek is nodig om de diagnose te stellen?
A
Geen
B
Pathologie

Slide 112 - Quiz

Slide 113 - Slide


Wat nu te doen?
A
Resectie levermetastasen
B
Embolisatie levermetastasen
C
Chemotherapie

Slide 114 - Quiz

Slide 115 - Slide

Slide 116 - Slide

Slide 117 - Slide

Slide 118 - Slide

Slide 119 - Slide

Slide 120 - Slide

Slide 121 - Slide

Slide 122 - Slide


Wanneer moet met chemotherapie behandeld worden, ook bij zeer matige conditie?
A
Nooit; bij matige conditie is de responskans laag en toxiciteit aanzienlijk
B
In afwezigheid van comorbiditeit
C
Bij in opzet curatieve behandeling
D
Bij chemosensitieve tumor en snel te verwachten respons

Slide 123 - Quiz

Slide 124 - Slide

Welke tumoren zijn dit in de solide oncologie?

Slide 125 - Mind map

Slide 126 - Slide

Slide 127 - Slide

Slide 128 - Slide