This lesson contains 15 slides, with text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Lorenzcurve
Grafiek die de inkomensverdeling weergeeft
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Armoedeval
Verschijnsel dat mensen met een minimimumuitkering (=armoede) er bij het aanvaarden van werk er niet op vooruit gaan (in de val zitten)
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Nivellering:
De verschillen in inkomen tussen personen worden kleiner
Slide 5 - Slide
Denivellering:
De verschillen in inkomen tussen personen worden groter
Slide 6 - Slide
nominaal en reëel
Voorbeeld:
In jaar 1 heb je € 1.000 (nomimaal), de prijzen van smartphones zijn € 200 (prijs). Het prijsniveau is 100 (omdat dit het startpunt is)
€ 1.000/100 x 100 = €1.000 (iedere € 1.000 heeft een koopkracht van € 1.000)
Je kunt €1.000/€200 = 5 smartphones (REEEL) kopen
In jaar 2 is het prijsindex 125. Je berekent dat een smartphone nu 200 X1,25 = 250 kost
Je kunt nu reeel 1000/250 = 4 smartphones kopen ofwel 1 smartphone minder: 20% minder!!
Jouw € 1000 van jaar 1 is in jaar 2 nog maar € 1000/1,25 = 800 waard.
Inflatie is 25% >> Koopkrachtdaling is 20%
Slide 7 - Slide
Welvaart
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Welvaart
de mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien
Welzijn
Geeft aan hoe gelukkig en tevreden je met je leven bent.
Slide 10 - Slide
Collectieve goederen
Dit zijn voorzieningen die voor iedereen bestemd zijn en door de overheid worden betaald.
dijken
scholen
ziekenhuizen
Slide 11 - Slide
Wat zegt het nationaal inkomen?
Wanneer het gaat om de economie van een land word er vaak gekeken naar het nationaal inkomen. Waarom is het nationaal inkomen niet altijd een juiste bron als je kijkt naar de economie van een land?
Slide 12 - Slide
voorbeeld: Nationaal inkomen in Haiti
armste 10% van Haiti heeft maar 3,0% van het nationaal inkomen
rijkste 10% van Haiti heeft 47,7% van het nationaal inkomen
Nationaal inkomen = 8,5 miljard
inwoners = 9 miljoen
Slide 13 - Slide
Waaraan herken je een ontwikkelingsland?
Bepalen welvaart op basis van:
Inkomen per hoofd van de bevolking
(On)gelijke inkomensverdeling
Koopkracht
Omvang informele productie
Aanwezigheid en kwaliteit collectieve voorzieningen