Thema 4 les 9 beeldspraak

Beeldspraak
Taal thema 4 week 2 les 9
1 / 11
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Beeldspraak
Taal thema 4 week 2 les 9

Slide 1 - Slide

Vergelijking
Je vergelijkt een persoon of een ding met een beeld.
Vaak te herkennen aan het woordje 'als'.
Het beeld is het geen waar het vergeleken mee wordt.

Ze wordt zo rood als een tomaat.
Hij is een    beer van een vent.
Personificatie

Een ding of voorwerp wat niet leeft, levend laten klinken.

Het beeld is ding of voorwerp en wat het doet.

De bank keek mij uitdagend aan.
De zon lacht je toe.

Slide 2 - Slide

Wat is de beeldspraak in deze zin:
De stoel omarmde het meisje.

Slide 3 - Open question

Wat is de beeldspraak in deze zin:
Hij is zo bang als een wezel.

Slide 4 - Open question

Wat is de beeldspraak in deze zin:
De bomen fluisteren zachtjes haar naam.

Slide 5 - Open question

Wat is de beeldspraak in deze zin:
Hij ging er als een haas vandoor.

Slide 6 - Open question

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

De tijd vliegt voorbij.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Slide 7 - Quiz

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

De kinderen zijn luie honden.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Slide 8 - Quiz

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

Oma loopt nog als een kievit.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Slide 9 - Quiz

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

Mijn hart maakte 3 sprongetjes van blijdschap.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Slide 10 - Quiz

Wat moet ik doen?
Thema 4, week 2, les 9.
Maak eerst 'eerst proberen'. 
Maar een keuze of je */** of **/*** maakt.

Klaar?
Ga bezig met je weektaak.

Slide 11 - Slide