Beeldspraak


In welke zin staat beeldspraak?
A
Het meisje vind de stoel lekker zitten.
B
De stoel omarmde het meisje.
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson


In welke zin staat beeldspraak?
A
Het meisje vind de stoel lekker zitten.
B
De stoel omarmde het meisje.

Slide 1 - Quiz

Hij is aardig.
A
Beeldspraak
B
Geen beeldspraak

Slide 2 - Quiz

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

De tijd vliegt voorbij.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Slide 3 - Quiz

In welke zin staat beeldspraak?
A
De kinderen spelen op de grond.
B
De schat ligt diep onder de grond.
C
Dat is een schat van een kind.
D
De kinderen hebben een schat gevonden.

Slide 4 - Quiz

In welke zin staat beeldspraak?
A
Ik ben erg blij met de uitslag.
B
Mijn gevoel zegt dat het goed was.
C
Ik weet niet wat je bedoelt.
D
Ik ga snel naar huis.

Slide 5 - Quiz

Wat is GEEN beeldspraak?
A
Je bent een watje.
B
De tijd vliegt.
C
Zo licht als een veertje.
D
De vogel vliegt.

Slide 6 - Quiz


In welke zin staat beeldspraak?
A
Hij is zo bang als een wezel.
B
Hij is bang voor spinnen.

Slide 7 - Quiz

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

Oma loopt nog als een kievit.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Slide 8 - Quiz

Is beeldspraak letterlijk of figuurlijk?
A
Letterlijk. Het is echt zoals het bedoeld is.
B
Figuurlijk. Het is niet zoals het bedoeld is.

Slide 9 - Quiz

Welke beeldspraak betekent: heel erg balen?
A
Balen als een ezel.
B
Balen als een koe.
C
Balen als een stekker.
D
Balen als een schoorsteen.

Slide 10 - Quiz


In welke zin staat beeldspraak?
A
De bomen laten hun balderen vallen.
B
De bomen staan in het bos.
C
De bomen fluisteren haar naam.
D
De bomen worden gekapt.

Slide 11 - Quiz

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

Mijn hart maakte 3 sprongetjes van blijdschap.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Slide 12 - Quiz