This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Eindtoets K13
Erfelijkheid en evolutie
Slide 1 - Slide
In de tekst hiervoor wordt gesproken over een vorm van selectie. Leg uit wat selectie is.
In de loop van de eeuwen zijn er veel veranderingen opgetreden in het uiterlijk van het varken. Deze veranderingen zijn onder meer het gevolg van kunstmatige selectie. Zo hebben wilde zwijnen nog steeds een rechte staart, maar het varken van nu heeft een krulstaart. De eigenschap ‘krulstaart’ wordt veroorzaakt door een recessief gen. Er zijn ook veel niet-direct-zichtbare veranderingen opgetreden. Een wild zwijn heeft bijvoorbeeld 36 chromosomen in zijn gewone lichaamscellen en een varken 38 chromosomen.
info
Slide 2 - Open question
In gebieden waar varkens los rondlopen, komen kruisingen tussen varkens en wilde zwijnen regelmatig voor. Een varken is homozygoot voor de eigenschap krulstaart. Een wild zwijn is homozygoot voor de eigenschap rechte staart. 2 Heeft een nakomeling uit zo’n kruising een krulstaart of een rechte staart? Leg je antwoord uit met het schema hiernaast
Slide 3 - Open question
3 Hoeveel chromosomen heeft een eicel van een wild zwijn?
In de loop van de eeuwen zijn er veel veranderingen opgetreden in het uiterlijk van het varken. Deze veranderingen zijn onder meer het gevolg van kunstmatige selectie. Zo hebben wilde zwijnen nog steeds een rechte staart, maar het varken van nu heeft een krulstaart. De eigenschap ‘krulstaart’ wordt veroorzaakt door een recessief gen. Er zijn ook veel niet-direct-zichtbare veranderingen opgetreden. Een wild zwijn heeft bijvoorbeeld 36 chromosomen in zijn gewone lichaamscellen en een varken 38 chromosomen.
info
Slide 4 - Open question
Bij varkens en wilde zwijnen wordt het geslacht op dezelfde manier bepaald als bij de mens. In de afbeelding zijn chromosomen uit een cel te zien.
4 Zijn de chromosomen op de afbeelding afkomstig uit een cel van een mannelijk of van een vrouwelijk dier? Leg je antwoord uit.
Afbeelding
Slide 5 - Open question
5 Leg uit wat chromosomen, genen en DNA met elkaar te maken hebben.
Slide 6 - Open question
6 Bij welke techniek van vermeerderen hebben de nakomelingen dezelfde eigenschappen als de ouders? Bij
A
geslachtelijke voortplanting
B
klonen
C
kunstmatige selectie
Slide 7 - Quiz
Taaislijmziekte is een ernstige erfelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen (r). Mensen die het dominante gen (R) bezitten, hebben de ziekte niet.
7 Clara is zwanger. Ze wil weten of haar kindje taaislijmziekte heeft. Welk soort onderzoek kan zij het beste laten doen?
A
Een DNA-vingerafdruk
B
Een vruchtwaterpunctie.
C
Een weefselkweek.
D
Een DNA-modificatie.
Slide 8 - Quiz
8 Het onderzoek wijst uit dat de baby geen taaislijmziekte zal krijgen. Welk genotype of welke genotypen kan de baby hebben?
Sleep het vinkje naar het juiste antwoord
A Alleen rr.
B Alleen Rr.
C Alleen RR.
D Rr of rr.
E RR of Rr.
Slide 9 - Drag question
9 Zijn de delingen bij proces X op de afbeelding gewone celdelingen (mitosen) of zijn het reductiedelingen (meiosen)? Of is dit niet te zeggen op grond van de gegevens?
info
Men wil van een koe met gunstige eigenschappen veel meer nakomelingen krijgen dan op een natuurlijke manier mogelijk is. Dat is tegenwoordig mogelijk met de kloneer-methode. Bij kloneren wordt een zogenoemde superkoe bevrucht door een stier met gunstige eigenschappen. De bevruchte eicel deelt zich. Het klompje cellen wordt uit de superkoe gehaald en gesplitst. Wat er gebeurt bij het kloneren, is schematisch weergegeven in de afbeelding.
A
Gewone celdelingen (mitosen).
B
Reductiedelingen (meiosen).
C
Dit is niet te zeggen op grond van de gegevens.
Slide 10 - Quiz
10 Levert de donorkoe een bijdrage aan het genotype van de kalveren? En levert een draagkoe daaraan een bijdrage?
A
Geen van beide.
B
Alleen de donorkoe.
C
Alleen een draagkoe.
D
Zowel de donorkoe als een draagkoe.
Slide 11 - Quiz
11 Hoeveel chromosomen heeft een cel P (zie afbeelding)? En hoeveel heeft een cel R er? Sleep het vinkje naar het juiste antwoord
Cel p Cel r
a 30 30
b 30 60
c 30 120
d 60 30
e 60 60
f 60 120
Slide 12 - Drag question
12 Hebben de drie kalveren die bij dit kloneren zijn ontstaan, allemaal hetzelfde geslacht of kunnen ze ook een verschillend geslacht hebben? Leg je antwoord uit.
Slide 13 - Open question
13 De eigenaar van een struisvogelfarm spoot als grap de bebroede eieren van zijn struisvogels in met kleurstof. De kuikentjes werden groen, oranje, blauw en geel. Tegen de tijd dat ze veren kregen, raakten ze hun kleur weer kwijt. Jerney zegt: ‘Door de behandeling werden het genotype en het fenotype van de kuikens veranderd.’ Tooske zegt: ‘Door de behandeling werd alleen het fenotype van de kuikens veranderd.’ Leg uit wie er gelijk heeft.
Slide 14 - Open question
14 Leg uit wat de oorzaak kan zijn van de geboorte van deze dwergstruisvogels.
info
Op een andere struisvogelfarm kwam onverwachts een vreemd struisvogelkuiken uit het ei. Het mannetjeskuiken had korte pootjes: het was een dwerg. Bij de buurman op een andere struisvogelfarm was ook een vrouwtjeskuiken met korte pootjes geboren. Toen de kuikens volwassen geworden waren, zetten de twee boeren de dwergstruisvogels bij elkaar om samen nieuwe kuikens te krijgen.
Slide 15 - Open question
De dwergstruisvogels hebben met elkaar gepaard en het vrouwtje legde eieren.
15 Verwacht je dat de nieuwe kuikens ook dwergen zullen zijn? Leg je antwoord uit.
Slide 16 - Open question
Toen de boer zijn dwergstruisvogel liet paren met een gewone struisvogel, werden er struisvogelkuikens geboren met normale poten. Deze nakomelingen kregen zelf ook weer nakomelingen met normale poten. 16 Behoren de gewone struisvogel en de dwergstruisvogel tot dezelfde soort of niet? Leg je antwoord uit.
Slide 17 - Open question
17 Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
A
RR x rr
B
RR x Rr
C
Rr x rr
D
Rr x Rr
Slide 18 - Quiz
18 Bij mensen is het gen voor een loszittend oorlelletje dominant over dat van een vastzittend oorlelletje.
Een man en een vrouw zijn heterozygoot voor deze eigenschap. Hoe groot is de kans dat ze een kind krijgen dat ook heterozygoot is?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 19 - Quiz
19 Het kunnen proeven van een bepaalde stof wordt bepaald door een dominant gen (A). Het niet kunnen proeven komt door een recessief gen. Welke van de onderstaande ouders kunnen een kind krijgen dat deze stof niet kan proeven?
A
aa en AA
B
Aa en AA
C
Aa en Aa
D
AA en AA
Slide 20 - Quiz
20 Bij mensen is het gen voor krullend haar (H) dominant over het gen voor sluik haar (h). Je ziet hier een stamboom van een bepaalde familie.
afbeelding
A
25%
B
50%
C
75%
Slide 21 - Quiz
21 Een man en een vrouw hebben drie kinderen. Het zijn twee jongens en een meisje. De man kan tongrollen. De vrouw niet. Eén van de jongens en het meisje kunnen ook tongrollen. De andere jongen niet. Het kunnen tongrollen is een dominante eigenschap. Teken van deze familie de stamboom en schrijf de goede letters bij ieder individu. Gebruik de letters T (voor tongrollen) en t (voor niet kunnen tongrollen
Slide 22 - Open question
In de afbeelding zie je hoe een rups tijdens zijn leven verandert: eerst in een pop en later in een vlinder.
22 Verandert zijn genotype door die veranderingen? En zijn fenotype? Is hier sprake van evolutie? Sleep het vinkje naar het juiste antwoord
A Zowel zijn genotype als zijn fenotype veranderen, en er is ook sprake van evolutie.
B Zowel zijn genotype als zijn fenotype veranderen, maar er is geen sprake van evolutie.
C Alleen zijn genotype verandert, en er is ook sprake van evolutie.
D Alleen zijn genotype verandert, maar er is geen sprake van evolutie.
E Alleen zijn fenotype verandert, en er is ook sprake van evolutie.
F Alleen zijn fenotype verandert, maar er is geen sprake van evolutie.
Slide 23 - Drag question
23 In Groot-Brittannië zijn twee soorten eekhoorns: rode en grijze. Volwassen grijze eekhoorns zijn veel zwaarder dan volwassen rode. Je ziet hier wat informatie over rode en grijze eekhoorns.a Noem drie redenen waarom de populatie rode eekhoorns minder wordt en de grijze eekhoorns zich uitbreiden.
Afbeelding
Slide 24 - Open question
b Met welke term, die Darwin gebruikte, kan dit proces worden aangeduid?
Slide 25 - Open question
24 Uit welke diergroep hebben, volgens de evolutietheorie, zich de zoogdieren ontwikkeld?
info
De eerste zoogdieren zijn vooral bekend van kleine kaken en kiesjes.
Deze zijn gevonden in aardlagen van ongeveer 220 miljoen jaar oud.
Dat betekent dat de zoogdieren bijna tegelijkertijd met de dinosauriërs ontstonden.
Maar pas na het verdwijnen van de dinosauriërs, ongeveer 65 miljoen jaar geleden, kregen de zoogdieren de kans om zich sterk uit te breiden.
Slide 26 - Open question
Aan fossielen is niet af te lezen of ze hun jongen gezoogd hebben. We moeten dus naar andere kenmerken kijken. 25 Leg uit hoe het komt dat er wel fossielen van kaken en kiesjes gevonden zijn, maar niet van melkklieren.