Lezen blok 2

Lezen blok 2
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Lezen blok 2

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
Na deze paragraaf:

herken je activerende teksten;
kun je het publiek van een tekst vaststellen;
herken je signaalwoorden en kun je tekstverbanden benoemen;
kun je een tekst samenvatten in kernzinnen en in de hoofdgedachte.



Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Korte herhaling vorige les
- Voorkennis ophalen
- Uitleg theorie 
- Korte verwerkingsopdracht
- Aan de slag
- Evaluatie 

Slide 3 - Slide

Welk tekstdoel hoort bij een 'recensie'?
A
Overtuigen
B
Amuseren
C
Activeren
D
Uitleggen

Slide 4 - Quiz

Welke '3' leesmanieren hebben we geleerd?

Slide 5 - Open question

In het middenstuk geef je de conclusie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Voorkennis ophalen!

Slide 7 - Slide

Wat betekent het om het 'publiek' van een tekst vast te stellen?
A
Bepalen wie de tekst geschreven heeft
B
Bepalen voor wie de tekst bedoeld is
C
Bepalen welke stijl de tekst heeft
D
Bepalen hoeveel woorden de tekst bevat

Slide 8 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een oorzaak-gevolg relatie?
A
Ten eerste
B
Daardoor
C
Echter
D
Bijvoorbeeld

Slide 9 - Quiz

Wat is een kernzin in een alinea?
A
De eerste zin van de tekst
B
De laatste zin van de tekst
C
De zin die de hoofdgedachte van de alinea weergeeft
D
De langste zin in de alinea

Slide 10 - Quiz

Uitleg theorie 

Slide 11 - Slide

Activeren: wat betekent dat eigenlijk?
Stel je voor: je loopt door de stad en ziet een groot, felgekleurd bord met de tekst “SALE! Tot 70% korting!”. Wat gebeurt er dan? Juist! Je voelt misschien de neiging om even een kijkje te nemen. Dit is precies wat een activerende tekst doet. Het doel? De lezer iets laten doen! Zoals:

Iets kopen
Geld doneren aan een goed doel
Je levensstijl veranderen (bijvoorbeeld gezonder eten)
Je op een bepaalde manier laten gedragen

Slide 12 - Slide

De meest bekende activerende teksten zijn reclameteksten en advertenties. Maar er zijn ook andere soorten teksten die je willen activeren, zoals ingezonden brieven, blogs, folders, en artikelen in kranten en tijdschriften. Wat ze allemaal gemeen hebben? Ze vallen op! Denk aan felle kleuren, grote woorden en weinig tekst. Zo willen ze jouw aandacht pakken!

Slide 13 - Slide

Wat is het doel van een activerende tekst?
A
Informatie geven
B
De lezer overtuigen
C
De lezer iets laten doen
D
De lezer vermaken

Slide 14 - Quiz

Hoe trek je de juiste mensen aan?
Schrijvers van activerende teksten denken goed na over wie hun tekst gaat lezen. Want een tekst die leuk is voor jongeren, werkt misschien niet bij ouderen. Daarom kiezen schrijvers woorden, afbeeldingen en een stijl die precies passen bij hun doelgroep. Zo maak je een verschil tussen teksten voor:

Kinderen, jongeren, volwassenen of ouderen
Mensen met een bepaalde hobby of interesse

Slide 15 - Slide

Waarom is het belangrijk om te weten wie je doelgroep is?
A
Om te weten wat voor tekst je schrijft
B
Om ervoor te zorgen dat de tekst de juiste mensen aanspreekt
C
Om de tekst langer te maken
D
Om de tekst ingewikkelder te maken

Slide 16 - Quiz

Verwijswoorden: hoe houd je het duidelijk?
Heb je ooit een tekst gelezen waarin steeds dezelfde woorden herhaald worden? Dat leest niet lekker, toch? Daarom gebruiken schrijvers verwijswoorden. Dit zijn woorden zoals ‘hij’, ‘zij’, ‘dit’, of ‘daar’, die verwijzen naar iets dat eerder genoemd is. Zo blijft de tekst kort en duidelijk!

Slide 17 - Slide

Signaalwoorden en Tekstverbanden: hoe zorg je voor een goede opbouw?
Signaalwoorden zijn de lijm tussen zinnen en alinea’s. Ze laten zien hoe alles met elkaar te maken heeft. Hier zijn een paar voorbeelden:

Opsomming: "ten eerste", "ook", "bovendien"
Tegenstelling: "maar", "echter", "daarentegen"
Reden: "omdat", "want", "daarom"
Voorbeeld: "bijvoorbeeld", "zoals"
Oorzaak-gevolg: "daardoor", "hierdoor", "doordat"

Slide 18 - Slide

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling aan?
A
Ook
B
Omdat
C
Maar
D
Bijvoorbeeld

Slide 19 - Quiz

Hoe bouw je een tekst op? inleiding en slot!
Een goede tekst heeft een inleiding, middenstuk, en slot. In de inleiding probeer je de aandacht van de lezer te trekken. Dit kan door:

Het onderwerp te noemen
Een belangrijke vraag te stellen
Een grappig verhaaltje te vertellen
Het slot gebruik je om alles af te ronden, bijvoorbeeld door een conclusie te trekken of een oproep te doen.

Slide 20 - Slide

Wat is een goede manier om een tekst af te sluiten?
A
Met een grappig verhaal
B
Met een nieuwe inleiding
C
Met een conclusie
D
Met een kernzin

Slide 21 - Quiz

Kernzin: de belangrijkste zin in een alinea
Elke alinea heeft meestal één belangrijke zin, de kernzin. Dit is de zin die de hoofdgedachte van de alinea weergeeft. Meestal is dit de eerste of laatste zin, maar soms kan het ook de tweede of een andere zin in de alinea zijn.

Slide 22 - Slide

Waar vind je meestal de kernzin in een alinea?
A
Altijd de eerste zin
B
Altijd de laatste zin
C
Vaak de eerste of laatste zin
D
Alleen in de titel

Slide 23 - Quiz

Samenvatten: de belangrijkste dingen op een rij
Als je een tekst wilt samenvatten, zoek je naar de kernzinnen die de belangrijkste informatie bevatten. De rest is meestal uitleg of voorbeelden en hoeft niet altijd in je samenvatting.

Slide 24 - Slide

Wat bevat je samenvatting van een tekst vooral?
A
Alle bijzaken
B
Alleen de lange zinnen
C
Hoofdzaken zoals de kernzinnen
D
Uitsluitend de voorbeelden

Slide 25 - Quiz

Zijn er nog vragen?

Slide 26 - Slide

Aan de slag!
Wat?: lezen blok 2
Hoe?: zelfstandig 
Hulp?: de docent
Tijd?: de rest van de les 
Uitkomst?: lezen blok 2 is (deels) af
Klaar?: bijspijkeren

Slide 27 - Slide

Wat hebben we geleerd vandaag?

Slide 28 - Slide