12/9, les 4 wwspelling onv. dw, tt, vt vdw, gebiedende wijs, Engelse ww en bijvoeglijk gebruik vdw

Werkwoordspelling
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Lesplanning
  • Korte activiteit
  • Wat weet je nog?
  • Kort bespreken toets ww spelling
  • Korte herhaling theorie voor wie dat nodig hebben.

  • Werken 
  • Afsluiten 

Slide 2 - Slide

Spelen met woorden: raadsels
Geef iedereen de kans om het raadsel op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het raadsel en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Slide

Het begint met een ‘t’, het zit vol
met ‘t in en eindigt met een ‘t’.
Welk woord is het?

Slide 4 - Open question

Als ik jong ben, ben ik lang.
Hoe ouder ik ben, hoe korter.
Wat ben ik?

Slide 5 - Open question

Als ik het heb, deel ik het niet.
Als ik het deel, heb ik het niet.
Wat is het?

Slide 6 - Open question

Lesdoel:
Aan het einde van deze les heb je geoefend met werkwoordspelling:
  • pvtt
  • pvvt
  • vd 
  • bijvoeglijk gebruikt vd (bn)
  • gebiedende wijs
  • onvoltooid deelwoord

  • Aan het einde van deze les kun je de werkwoordspelling van pvtt, pvvt, vd, het bijvoeglijk gebruikt vd (bn) en onvoltooid deelwoord, volgens de Nederlandse spellingsregels toepassen.                                           


Slide 7 - Slide

Schrijf drie dingen op
die je van de vorige les hebt
onthouden.

Slide 8 - Mind map

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kan je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Voor het spellen van het voltooid deelwoord kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

De leerling liepen (mopperen) de klas in.
A
mopperende
B
moppert
C
mopperend
D
mopperente

Slide 12 - Quiz

Twee vliegtuigen (landen) een uur te laat.
A
landen
B
landden
C
lande
D
landde

Slide 13 - Quiz

De docent (beantwoorden) de mail op zijn werkdagen.
A
beantwoorden
B
beantwoort
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 14 - Quiz

De docent heeft (zeggen) dat ze trakteert als iedereen een voldoende haalt.
A
gezegt
B
gezegdt
C
gezegd
D
gezecht

Slide 15 - Quiz

De kijkers (raten) het programma van gisteren met een 8?
A
rate
B
ratete
C
raten
D
rated

Slide 16 - Quiz

Vind jullie dat je genoeg (oefenen) hebt voor de toets?
A
geoefent
B
geoefend
C
Geoefendt
D
geoevend

Slide 17 - Quiz

Is het tegenwoordige tijd (tt)? --> drie keuzes
Meervoud (MV) = wij, jullie, zij = Infinitief = hele werkwoord 
(Stam = infinitief - 'en')

Enkelvoud (EV) = ik-vorm of ik-vorm+t
Ik vorm Ik loop naar huis
Jij/hij/zij/je/het/u VOOR het werkwoord staat = ik-vorm+t Jij loopt naar huis.
Je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm: ik-vorm Dan loop je naar huis. - Loop jij naar huis?


Slide 18 - Slide

Verleden tijd: zwak of sterk?
Zwak/regelmatig:
klank blijft gelijk
Sterk/onregelmatig:
 klank verandert

Slide 19 - Slide

Is het verleden tijd?
Is het een sterk (onregelmatig) werkwoord?
Bij sterke (regelmatige) werkwoorden verandert de ik-vorm van klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet. 

Je kunt de verleden tijd dan alleen bepalen als je de verleden tijdsvorm weet. 

Daar komt dus een stukje taalgevoel/taalervaring bij kijken. Dit moet je dus weten!

Slide 20 - Slide

Is het verleden tijd?
Is het een zwak (regelmatig) werkwoord?
Regel: Ik vorm + de(n) of te(n) --> de n is voor meervoud
Eindigt de stam op een t of een d? Dan staat er dus dubbel of dubbel dt!

Staat de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en) in 'T KoFSCHiP?
(infinitief = wachten - stam = wacht) 
EV = ik-vorm +te     De hond blaft - De hond blafte     Zij wacht --> Zij wachtte
MV = ik-vorm +ten   De honden blaffen - De honden blaften     Jullie wachten --> Jullie wachtten

Staat de laatste letter van de stam niet in 't kofschip?
(infinitief = blozen -stam = bloz) 
EV = ik-vorm +de       U bloost --> u bloosde         Hij brandt de kaars - Hij brandde de kaars
MV = ik-vorm +den    Wij blozen --> wij bloosden       Jullie branden de kaars  - Jullie brandden de kaars

Slide 21 - Slide

Voltooid deelwoord
  • Heeft een hulp werkwoord nodig,
  • Herken je aan ge-, be- en ver-
  • Eindigt vaak op een d of t

Twee trucjes:
  1. Je hoort vaak of een voltooid deelwoord op een -t of -d eindigt door het woord langer te maken (er een -e achter te denken).    --> Branden-  gebrande (kaars) -( De kaars IS gisteren) gebrand 
  2. Je kunt de regel van ‘T KoFSCHiP toepassen. 
  • Eindigt de stam op een letter uit 'TKoFSCHiP? Dan schrijf je een t. Vissen - stam = vis - Ik heb gevist
  • Eindigt de stam niet op een letter uit 't kofschip? Dan schrijf je een d.  Rennen - stam = ren - Ik heb gerend

    Slide 22 - Slide

    Voltooid deelwoord eindigt op -d of -t
    Als het voltooid deelwoord eindigt op -d of -t en het is bijvoeglijk gebruikt, dan schrijf je het zo kort mogelijk:
    Verpesten - het feest is verpest (voltooid deelwoord) - het verpeste feest (bijv. naamwoord)
    Dus niet zoals je zou spellen in de verleden tijd: hij verpestte het feest!

    Zeven - die bloem is gezeefd (voltooid deelwoord) - de gezeefde bloem (bijv. naamwoord)
    Zoeken - de sleutel is gezocht (voltooid deelwoord) - de gezochte sleutel (bijv. naamwoord)
    Kopen - de trui is gekocht (voltooid deelwoord) - de gekochte trui (bijv. naamwoord)

    Altijd zo kort mogelijk: 
    Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk, maar zorgt wel dat de uitspraak nog altijd klopt: geen tt of dd zoals in de verleden tijd gebeurt, behalve als de dd of tt al in het hele werkwoord staan (spelling/uitspraak) 
    ' De verbrede weg' in plaats van 'de verbreedde weg'.
     'De verpotte plant', anders staat er 'de verpote plant'.


    Slide 23 - Slide

    Voltooid deelwoord eindigt op -en
     

    Van verschillende sterke werkwoorden eindigt het voltooid deelwoord op -en
    In deze gevallen eindigt ook het bijvoeglijk naamwoord op -en

    dragen - de pet is gedragen (voltooid deelwoord) - de gedragen pet (bijv. naamwoord)
    helpen - de klant is geholpen (voltooid deelwoord) - de geholpen klant (bijv. naamwoord)
    vallen - de bal is gevallen (voltooid deelwoord) - de gevallen bal (bijv. naamwoord)
    smelten - het ijsje is gesmolten (voltooid deelwoord) - het gesmolten ijsje (bijv. naamwoord)

    Slide 24 - Slide

    Gebiedende wijs
    Als in een zin een bevel of opdracht staat en die zin heeft geen onderwerp, dan staat de zin in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm die bestaat uit de stam of ik-vorm van het werkwoord.

    Was je handen!
    Doe je jas even uit.
    Let op!Leg neer die bal!
    Pak je boek!

    Uitzondering:
    Als na het werkwoord het persoonlijk voornaamwoord U wordt gebruikt, dan komt er wel een -t na de stam of de ik-vorm:
    Gaat u maar voor, Noteert u dat even.
    Loopt u alstublieft door!
    Geeft u dat maar aan mij.

    Slide 25 - Slide

    Vervoegen Engelse werkwoorden
    We vervoegen een werkwoord van Engelse herkomst alsof het een oorspronkelijk Nederlands werkwoord was. De stam schrijven we op dezelfde manier als in het Engels. Op die stam passen we de regels voor Nederlandse werkwoorden toe.

    1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd is gelijk aan de (aangepaste) stam
    ik shop
    ik save
    2e en 3e persoon enkelvoud tegenwoordige is gelijk aan de ik-vorm + ‘t’
    jij shopt, jij savet
    hij shopt, hij savet
    De verleden tijd is de ik-vorm + ‘de(n)’ of ‘te(n)’ ('T XKoFSCHiP)
    shop+te(n) → shopte(n)
    save+de(n) → savede(n)
    Het voltooid deelwoord is gelijk aan ‘ge’+ik-vorm+‘d/t’ (langer maken of 'T XKoFSCHiP)
    ge+shop+t → geshopt
    ge+save+d → gesaved

    Slide 26 - Slide

    Voltooide deelwoorden

    Voltooide deelwoorden eindigen op -en: gelopen, verdronken, gesneden.
    Ze veranderen nooit, ook niet als ze bijvoeglijk worden gebruikt:
    de gelopen race, het verdronken schaap, het gesneden brood
    Uitzonderingen op deze regel vormen deelwoorden die eindigen op -n.
    Als je deze bijvoeglijk gebruikt, moet je zo kort mogelijk schrijven.
    (vergaan – vergane, gezien – geziene)
    Eindigen op -d of -t: gered, gewit
    Als je ze bijvoeglijk gebruikt, komt er een -e achter.
    Je schrijft ze dan:
    – zoals je ze hoort: het geredde paard, het gewitte plafon
    – zo kort mogelijk: de gehate dictator, de gepote bloembollen

    Slide 27 - Slide

    Onvoltooide deelwoorden

    Onvoltooide deelwoorden eindigen op d(e).
    Voorbeelden:
    zwaaiend(e), lachend(e), fietsend(e), etc.
    Ook onvoltooide deelwoorden kunnen bijvoeglijk gebruikt worden.
    Voorbeelden:
    De hoestende leraar, de lachende agent, het hinnikende paard

    Slide 28 - Slide

    Slide 29 - Video

    Werk voor deze les en de volgende les:


      Huiswerk:
      • H5, spelling, opdracht 8 en 9
      • H6, opdracht 6
      + nakijken en verbeteren met een andere kleur!

      Klaar = lezen


      timer
      30:00

      Slide 30 - Slide

      Extra oefenen
      De volgende dia bevat een link naar Cambiumned. Daar kan je extra oefenen.

      Slide 31 - Slide

      Slide 32 - Link

      Lesdoel:
      Aan het einde van deze les heb je geoefend met werkwoordspelling:
      • pvtt
      • pvvt
      • vd 
      • bijvoeglijk gebruikt vd (bn)
      • gebiedende wijs
      • onvoltooid deelwoord

      • Aan het einde van deze les kun je de werkwoordspelling van pvtt, pvvt, vd, het bijvoeglijk gebruikt vd (bn) en onvoltooid deelwoord, volgens de Nederlandse spellingsregels toepassen.                                           


      Slide 33 - Slide

      Ik weet weer hoe ik werkwoorden (tt, vt, vdw, bijvoeglijk gebruik vdw en Engelse ww) correct moet spellen.
      😒🙁😐🙂😃

      Slide 34 - Poll

      Schrijf drie dingen op
      die je vandaag geleerd hebt.

      Slide 35 - Mind map

      Reflectie:
      Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
      Wat kan nog iets beter?

      Slide 36 - Open question

      Feedback:
      Wat vond je fijn/goed aan deze les?
      Wat zou je liever anders willen zien?

      Slide 37 - Open question

      Slide 38 - Video

      Slide 39 - Video

      Slide 40 - Video